Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het leven van…Jane Witte-Welleman (1897-1954) (16)

Bekijk het origineel

Uit het leven van…Jane Witte-Welleman (1897-1954) (16)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Contacten met ds. J. Fraanje

Nieuwdorp, mei 1949

Geliefde dominee, mevrouw en kinderen, Daar ik in mijn gedachten veel bij u vertoevende ben, kan ik niet nalaten enige letteren te schrijven. Ach, wat zal ik zeggen. Gelijk de Heere Zijn Kerk heeft toegezegd, alzo heeft Hij gedaan. Zowel persoonlijk is dat waar, als in het algemeen.
Gisteravond hebben wij dominee Mallan hier mogen horen. Wat heeft die man opening en licht in dat dierbare Woord des Heeren. Hij heeft gepreekt uit Matthéüs 28:16-20. Ik was erdoor bemoedigd dat Hij, de Heere, namelijk die volzalige Verbonds- God, bij ons zal blijven tot aan het eind der wereld. Amen. Uit die woorden is mijn arme hart gesterkt geworden toen dominee Kersten gestorven is. En nu dominee, van de week heeft de Heere mij nog eens iets laten zien van de breuk die wij geslagen hebben. O, dat Nederland, die zonde, om met die zonde van mijzelf te beginnen. Die lauwheid en vadsigheid, die diepe val in te leven en toch die lieve thuiskomst in een Drieenig God. Ik moet maar zeggen: lieve Koning, hoe meer U mij geeft, hoe minder ik heb. Hetwelk mijn ziel doet uitroepen met David: ’Hoe zal ik toch God Zijn weldaden al vergelden?’ O ja, Heere, hoe? Alleen in mijn dierbare, dankende Hogepriester. Ook zag ik iets van de oordelen waar wij in leven, maar ook die de Heere nog vasthoudt. Ik verstond iets van David toen hij zei: ’Het haar mijns vleses is ten berge gerezen vanwege Uw oordelen, o Heere.’
Ik was bevreesd, meest voor mijzelf. Ik kan mijzelf niet meer vertrouwen. lk zou de eerste wel zijn die Hem verloochende. En nu dat preekje gisteravond. Het ligt toch alles buiten de mens en wij er schoontjes van tussenuit. Dat heeft die man lief naar voren gebracht. Het was groot voor mij dat de Heere nog aan dat Nederlands Sion gedenkt. Nog enkelen heeft Hij er bedeeld met genade en gaven.
Die oude knechten worden afgelost, en nu weer een lieve knecht te mogen beluisteren. O, alles is Uwe, zo zegt de apostel, hetzij Cefas, enzovoort. Doch gij zijt van Christus en Christus is Gods. Met alles te eindigen in die lieve en volkomen Uitdeler.
Dominee, hoe gaat het met u? U bent weer thuis, zo is uw zwerftocht nog niet ten einde. O, lieve dominee, vriend en vader, ik kan u de rust niet misgunnen waar u nu reeds zoveel lieve voorsmaakjes van hebben mag. Wees geduldig in de kracht uws Gods en de Heere vervulle al Zijn raad, hetgeen Hij ook zeker doen zal.
Mevrouw, u bent zeker veel bedroefd? Ja, ik kan het geloven. Maar ach, u mag toch niet ontkennen dat de Heere uw Toevlucht is? Smeek toch om een weinig geloof en geef uzelf voor tijd en eeuwigheid veel over aan Hem. Het mocht eens doorgaan dat die Liefste u eens overnam.
Ondertussen, waardeer de genade die u is toebedeeld, want het kleinste heeft die Liefste Zijn bloed gekost. lk wens u lieve, onderwerpende genade toe van Boven in alles wat u doorworstelen moet. Ontvang de hartelijke groeten van uw vriendin, ook van mijn man.

Jane WitteWelleman


Nieuwdorp, 4 juli 1949

Veel geliefde dominee, vriend en broeder, Hierbij wil ik trachten u iets te doen weten van ons, dat wij in redelijke welstand zijn mogen. Hoe gaat het met u, met uw ziekte? En mevrouw, met u? Zijt u nogal eens bemoedigd of is uw geloof wankelbaar? Ja, lieve vrienden tezamen, zien wij op de golven, dan zinken we. Maar de apostel vermaant ons, zeggende: Ziende op de Overste Leidsman, op de grote Voleinder des geloofs, Die om de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht. Ach dominee, wat zal ik van mijzelf zeggen? Niets anders als een zeker dichter zegt:

Ik ben en blijf een bedelaarskind,
Arm en kreupel, naakt en blind;
En als ik denk: het zal wel gaan,
Dan vang ik weer met vallen aan.

Zo is het in mijzelf. Och, hoe meer ik in mijn Liefste heb, hoe minder ik word. Mocht Hij altijd de grootste plaats hebben in mijn hart. O, wat behoorde ik te wezen voor en onder een Drie-enig God, Die altijd goed doet en altijd het beste voor ons uitzoekt en ons toeschikt.
Och, geliefden, een weinigje geloof en wij omhelzen zowel ons kruis als onze Kruisdrager, Die altijd het zwaarste draagt en heeft doordragen voor Zijn volk en erve. Maar ach, hoe kortzichtig ben ik vele malen, denkende dat, als ik meer nabij leven had, het dan beter zou wezen. Evenwel heb ik gisteravond nog een weinig mogen luisteren naar een preek uit Watson over deze woorden: ’Want zij zullen vertroost worden.’ Over het treuren is de vorige keer gelezen. Ook zeer zoet. Ik mocht geloven en omhelzen dat in mijn leven een Drieenig Verbonds-God de ware troost is voor een arme treurige. Maar ook hoe Hij Zich niet altijd te genieten geeft. Dat grote kapitaal is in de hemel. Wij worden bedeeld een ieder naar dat hij nodig heeft. O, van de rente te leven is al zo zoet. ’Op U staat mijn rente gegrondet, Heere!’ (Ps. 16:3). Zing dat versje eens samen tot ulieder bemoediging in deze tenten Kedars. Haal uw harp toch nog eens van de wilgen in een vreemd land.
Wij mogen dat weleens doen. Die duivel is ook op verboden grond als hij ons aanvalt, want ons hart is niet meer voor hem. Die helse slang schuifelt wat om ons en in ons. Hij heeft niet het minste recht om die arme, strijdende Kerk te benauwen, maar zal evenwel niet loslaten of ophouden. Maar dat lieve deel aan een Drie-enig God is ons recht toegevallen. Dat weet de duivel wel, want hoe moest hij niet wijken toen Christus ons opraapte uit onze erf- en dadelijke schuld. Hij stond bij Jozua aan zijn rechterhand, maar als Immanuël eens in de stad komt, moet hij veldvluchtig wijken. Het is mij wel gebeurd dat hij zei: ’Ik zal je nog weleens krijgen!’ Maar die Liefste behoudt het veld met kracht en ere (Ps. 118:8).
O, kon ik Hem prijzen en loven, de verheffingen Godes moesten in mijn keel wezen. Wat moest Mijn ziel niet gezet zijn op een heilig leven, omdat God het waardig is. Maar ach, wat is het veeltijds een om- en afzwerven van de Heere. Hoe laag ben ik menigmaal in mijn dagelijkse leven. Dat oude deel wil niet mee en het is mijn eigen schuld. Hoe ledig ben ik veeltijds van God en vol van mijzelf, zodat ik zoveel schuld heb. Dan moet ik weleens uitzuchten: Heere, help mij! Niet één zondige gedachte kan ik overwinnen. Ach, zonder Hem kunnen we niets doen.
De vijand gaat niet achteruit voor onze bekering of onze weldaden. Hij geeft er niets om. Nee, geliefden, alleen in Christus’ kracht en door Zijn Woord kunnen wij onze smader doen wijken. Dan behoudt die lieve Koning toch altijd het veld met kracht en ere. Hij neemt het altijd op voor Zijn Kerk. God Drie-enig zorgt voor Zijn eer. Daarom zal de Kerk aan haar zaligheid komen. Maar ik moet veeltijds zeggen: ’Och, dat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen! Zo zou ik dag en nacht bewenen de verslagenen der dochter mijns volks.’
Dominee en mevrouw. ik hoop dat de Heere u tezamen geve wat nodig is en dat zal Hij ook doen, want de Heere is niet verkeerd. Ook verzoekt of beproeft Hij niet boven vermogen. lk weet zelf dat het makkelijk te bepraten is, maar dat doet tot de zaak niets toe. De Heere heeft altijd het beste voor met Zijn volk. Och, of Hij Zelf versterke uw beider geloof en het mijne. Hij geve veel, ja alles goeds van die dierbare Kruisuitdeler te denken en te spreken. Ons verdriet en ons kruis is toch gewogen in de hemel in wél geijkte schalen.
Wat is het soms dat het van binnen stormt tegen Gods leiding, zowel in de natuur als in het andere. Dan zeg ik toch nog weleens: Heere, U weet het beter dan ik. Laat mij U volgen, en bewaar mij om niet hard van U te denken.
Ik moet nu afbreken want anders zou het u misschien vervelen. De Heere, uw God, helpe u overal door, gelijk Hij ook doen zal. En mevrouw, ook u zal Hij het goede niet onthouden. Doe uw kinderen de hartelijke groeten. Ontvangt nu mijn hartelijke groeten, ook van mijn man en kinderen, en ook van mij, uw onwaardige dochter en zuster.

J. Witte-Welleman

Uit: Leven en werk van ds. J. Fraanje. @ 2000, Uitg. Den Hertog B.V., Houten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Uit het leven van…Jane Witte-Welleman (1897-1954) (16)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 2012

De Wachter Sions | 8 Pagina's