Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 40 (artikel 36-1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 40 (artikel 36-1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het erkennen van de overheid
Artikel 36 is misschien wel het bekendste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Het is zo bekend omdat het een omstreden artikel is. Dat is het altijd geweest. Guido de Brès heeft het artikel opgesteld in de tijd dat de kerk van de Reformatie werd aangeklaagd omdat deze ongehoorzaam zou zijn aan de wettige overheid. De gereformeerde kerk erkent echter de overheid en wil haar onderdanig zijn in alle dingen die niet strijdig zijn met Gods Woord. In artikel 36 wordt dit beleden, maar wordt ook gesteld wat de roeping van de overheid is in het beschermen van de kerk en het verdedigen van de ware godsdienst. We zullen zien dat artikel 36 ook nu nog uiterst actueel is.

De noodzaak van de overheid
Guido de Brès begint dit artikel met de opmerking dat onze goede God de overheid ingesteld heeft vanwege de verdorvenheid van het menselijk geslacht. God heeft de overheid dus na de zondeval ingesteld, omdat de verdorven mens de macht verloren heeft zichzelf te regeren. Door de zondeval is de mens bandeloos geworden en worden wetten en normen overtreden. Laat ons Hun banden verscheuren en Hun touwen van ons werpen (Ps. 2:3). Van die woeste losbandigheid lezen we ook in het boek Richteren: In diezelve dagen was er geen koning in Israël; een iegelijk deed wat recht was in zijn ogen (Richt. 17:6). De Heere heeft in deze ongebondenheid voorzien en een burgerlijke overheid verordend om die tegen te gaan en orde te geven in deze wereld.

Goddelijk gezag
God Zelf bekleedt de overheid met macht en gezag. Jezus zei tegen Pilatus: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven was (Joh. 19:11b). Het goddelijk gezag van de overheid berust op het vijfde gebod. In Romeinen 13 vermaant de apostel Paulus de gelovigen om de overheid te gehoorzamen. Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen (Rom. 13:1-2).
De vorsten worden in de Bijbel om die reden ook wel goden genoemd. Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden, en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten (Ps. 82:6). ’Daarmee wordt te kennen gegeven dat zij een opdracht van God hebben, dat ze met goddelijk gezag bekleed zijn, dat ze in alle opzichten God vertegenwoordigen en in zekere zin Zijn plaatsvervangers zijn’ (Institutie 4.20.4). God regeert door de overheid, zij is Gods dienares. Wij behoren de overheid, als dienaren van God, te hoogachten en te gehoorzamen, vanwege hun goddelijk ambt.
Dat geldt niet alleen ten aanzien van de goede regeerders, maar ook van de harde heersers (1 Petrus 2:11-18). Het geldt zelfs wanneer we ten onrechte geslagen of vervolgd worden omdat we God dienen en Zijn geboden willen gehoorzamen (1 Petrus 2:20). We komen hier later nog op terug.

Regeringsvormen
God kan het land laten regeren door een koning, een keizer of door andersoortige regeerders. Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde (Spr. 8:15,16).
Onze liefde voor het koningshuis is historisch bepaald en heeft alles te maken met de rol die de Oranjes in het verleden hebben gehad. Andere regeringsvormen zijn echter ook mogelijk. Het gaat niet om de vorm, maar om de norm! Calvijn spreekt de voorkeur uit voor een aristocratie, waarbij de regering bestaat uit een kleine groep leiders, of een mengvorm van aristocratie en democratie. Hij legt uit dat een monarchie makkelijk kan vervallen tot een tirannie, ’en nog veel gemakkelijker is het om van een democratie terecht te komen bij tweespalt onder burgers’ (Institutie 4.20.8).
Het lijkt of Calvijn onze tijd heeft voorzien!

De zwaardmacht
Guido de Brès schrijft dat God de overheid het zwaard in handen heeft gegeven om de bozen te bestraffen en de vromen de beschermen. De overheid moet dus het recht handhaven. Want de oversten zijn niet tot een vrees den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben; Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene die kwaad doet (Rom. 13:3-4).
Duidelijk blijkt hieruit dat de overheid gerechtigheid moet uitoefenen. Het gaat om de straf, de vergelding over degenen die kwaad doen. Het is de plicht van de overheid om het kwade te straffen. Als dienares van God moet ze dat doen. De overheid heeft niet alleen een beschermende en behoudende taak, maar ook een straffende taak. Dat betekent ook dat zij verantwoordelijk is tegenover God hoe zij dat zwaard gebruikt of niet gebruikt.
Het juist hanteren van de zwaardmacht komt ten goede van het volk. Daarmee wordt de samenleving beschermd. We leven in een tijd waarin de misdadigheid toeneemt. Dagelijks vernemen we van diefstal of roofmoorden.
De opgelegde straffen zijn doorgaans niet zwaar, terwijl vele misdadigers door allerlei omstandigheden vrij loslopen. De overheid schiet hier tekort. Maar nog ernstiger is dat de overheid het volk voorgaat in allerlei kwaad.
Denk daarbij aan de praktijken rond abortus en euthanasie. Hier zou de overheid juist haar zwaardmacht moeten tonen. Degenen die welbewust doden, dienen door de overheid gedood te worden.

De doodstraf
De zwaardmacht van de overheid komt het meest direct openbaar in de uitvoering van de doodstraf. Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt (Gen.9:6). De kanttekening zegt bij deze tekst: ’Hier wordt het ambt der overheid bevestigd, en het zwaard haar gegeven tot straf der boosdoeners.’
De doodstraf is de meest ingrijpende straf.
Deze straf is onomkeerbaar en betekent ook dat er een einde gekomen is aan de genadetijd. Velen vinden de doodstraf onbarmhartig en daarom verwerpelijk. Ook horen we wel eens het argument dat de doodstraf na de kruisdood van Christus achterhaald zou zijn.
De vergeldende gerechtigheid van God zou in Zijn sterven voltrokken zijn. Dat sluit aan bij de strafopvatting die men tegenwoordig in het algemeen heeft. Straf als vergelding voor de begane misdaad past niet in het gedachtengoed van de moderne mens. Anderzijds is men daar niet consequent in: in bepaalde omstandigheden wordt soms opgeroepen tot het toepassen van een pijnlijke en langzame doodstraf. Dat is nu een mens!
Laat duidelijk zijn dat we de doodstraf als een vreselijke straf zien, die niet op een lichtvaardige wijze mag worden toegepast. Echter, voor ieder die Gods Woord als bepalend voor alle handelen aanvaardt, zal vast moeten staan dat de overheid geroepen is de doodstraf toe te passen in die gevallen waarin dit overeenkomstig Gods Woord geëist wordt. En dat is zeker zo wanneer iemand met voorbedachten rade zijn naaste om het leven heeft gebracht. God vraagt verantwoording en rekenschap ten aanzien van het bloed. En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen (Gen. 9:5).
We zien hier dat ook een dier dat een mens doodt gedood moet worden (zie ook Ex. 21:28). God duldt niet dat moord ongewroken blijft. Het leven dat Hij geschapen heeft mag niet worden aangetast! Toch heeft God ook genade getoond wanneer de doodstraf verdiend werd. David pleegde overspel en moord, maar toch eiste God niet dat zijn leven hiervoor genomen zou worden (2 Sam. 12:13).
Uiteindelijk is het zo dat elke zonde die we begaan tot de doodstraf zou moeten leiden.
Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere (Rom. 6:23). Wat is het dan een wonder dat Christus genade wil bewijzen aan doodschuldige zondaren!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 2013

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Guido de Brès – De Nederlandse Geloofsbelijdenis - 40 (artikel 36-1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 2013

De Wachter Sions | 8 Pagina's