Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief van Samuël Rutherford

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief van Samuël Rutherford

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onderstaande brief schreef Rutherford aan Lady Kenmure vanuit Edinburgh, toen hij onderweg was naar zijn verbanningsoord Aberdeen. Hij was door het Hooggerechtshof daarheen verbannen vanwege zijn boek tegen de Arminianen. Mevrouw Kenmure moest zware beproevingen doorstaan. Twee dochtertjes had zij door de dood verloren en ook haar man was gestorven. Na de dood van haar man werd nog een zoontje geboren. Rutherford noemt dit kind in zijn brief.
Ook dit kind zou niet oud worden. Het stierf voordat het de volwassen leeftijd had bereikt.

In zijn brief prijst hij de Heer van Lorn die hem voor het Hooggerechtshof had verdedigd. De Heer van Lorn was een broer van Lady Kenmure. Later kreeg hij de titel van Markies van Argyle. Hij verdedigde Rutherford voor het Hooggerechtshof, doch tevergeefs. In een brief aan Lady Marion M’Naught schreef Rutherford: ”De Heere heeft mij een vriend bezorgd in de Hooglanden van Argyle, de Heer van Lorn, die zoveel als mogelijk is voor mij gedaan heeft.”
Jarenlang was hij de tweede man in Schotland. Onder koning Karel II (1660-1685) eindigde deze dappere man in het jaar 1661 zijn leven op het schavot, nadat hij de koning vermaand had vanwege zijn zedeloos gedrag. De in de brief genoemde Lady Mar was een vriendin van Lady Kenmure. Zij was de vrouw van John Erskine, de Graaf van Mar. Haar meisjesnaam was Christian Hay. Er is slechts één brief van Rutherford aan haar bekend.
In onderstaande brief werpt hij een blik terug op de goede dagen van zijn verblijf in Anwoth. Hij betuigt echter ook zijn spijt over wat er volgens hem aan zijn bediening ontbroken heeft. Het kruis dat hij nu moet ondergaan noemt hij onuitsprekelijk zoet.

S. Houtekamer


Edele en uitverkoren vrouw,
De eer waarom ik al zestien jaar, met onderwerping aan Zijn wil, gebeden heb, heeft mijn vriendelijke Heere mij nu verleend, namelijk om te lijden voor mijn koninklijke en vorstelijke Koning Jezus, en voor Zijn koninklijke kroon en de vrijheid van Zijn koninkrijk, dat Zijn Vader Hem gegeven heeft. De onwettige hoge heren hebben mij veroordeeld tot afzetting uit mijn ambt en tot een gedwongen verblijf binnen de stad Aberdeen. In naam van de koning heeft men mij bevolen dat ik daar tegen de twintigste augustus moet zijn, en dat ik daar moet blijven zolang als het de koning goeddunkt. Zo is het mij medegedeeld.

Al is het dat het groene kruis van Christus, dat pas op mij gelegd is, een beetje zwaar op mij drukt als ik denk aan de vele mooie dagen die zoet en aangenaam waren voor mijn ziel en voor de zielen van vele anderen. En als ik eraan denk hoe jonge kinderen in Christus van de borst worden gerukt en hoe Gods erfenis verwoest wordt, dan gaat toch dat lieflijk geurende en welriekende kruis van Christus gepaard met zoete verkwikkingen, met de kussen van een Koning, met de blijdschap van de Heilige Geest, en met het geloof dat de Heere het zuchten van een gevangene hoort. Het gaat gepaard met de ontwijfelbare hoop dat (zo zeker als mijn Heere leeft) ik na deze nacht het daglicht zal zien en dat de hemel van Christus weer boven mij en Zijn arme kerk zal opklaren. Ik geloof ook dat Hij in een vreemd land, te midden van vreemde gezichten, Zijn arme verdrukte dienstknecht die alleen die liefelijke en vorstelijke Persoon, Jezus, de Troost van zijn ziel, bemint, genade zal doen vinden in de ogen van mensen.

Alles zou goed zijn, als ik niet terneergedrukt zou worden door oude aanvechtingen van schuldgevoelens, omdat ik nalatig ben geweest in de uitoefening van mijn ambt en omdat ik te weinig opgekomen ben voor de kroon, eer en koninkrijk van mijn Liefste.
Och, dat ik één dag mocht krijgen om in de vergadering van de heiligen te pleiten voor Koning Jezus! Als de Heere nu ook met mij begint te twisten, dan sterf ik. Ik kan het niet verdragen. Ik zie echter uit naar vrede met Hem, omdat Hij weet dat ik de vijandschap van mensen kan verdragen, maar ik kan niet verdragen dat Hij mij vijandig gezind is. Het enige wat mij bekommert is dat ik vrees dat ik in de uitoefening van mijn ambt weinig goeds heb gedaan. Ik durf echter wel te zeggen dat ik de bruiloftskinderen heb liefgehad en dat ik gebeden heb voor en verlangd heb naar het wel gedijen van het huwelijk, en de komst van Zijn koninkrijk.

Ik vrees niet minder dan dat er een oordeel zal komen over Galloway, en dat de Heere de hele natie zal bezoeken vanwege de twist over het Verbond. Maar wat men mij kan opleggen, of welk mens ook zoals ik, het is te licht voor Christus. Christus kan meer dragen, en zou de dood en het levend verbrand worden kunnen dragen, in zijn levende dienaren, zelfs voor de eerlijke zaak, waarvoor ik nu lijd.
En toch niettegenstaande al mijn klachten (en Hij weet dat ik nu niet durf te huichelen) was Hij nooit zoeter en vriendelijker voor mij dan Hij nu is. Een kus is nu zoeter dan tien gedurende lange tijd. Zoet, zoet is Zijn kruis; licht, licht is Zijn juk. O, welk een zoete stap zou het zijn naar het huis van mijn Vader door tien keer te sterven voor de waarheid en de zaak van die onbekende, en daardoor maar half beminde Plant van naam, de Man die de Spruite genoemd wordt, de Overste over tienduizend, de Schoonste onder de kinderen der mensen.
O, welke ongeziene vreugden, hoeveel verborgen vurige liefdesuitingen zijn er in de ”overblijfselen van de verdrukkingen van Christus!” (Kol. 1:24).

Beste, waarde mevrouw, ik betuig u met mijn hand, terwijl zowel mijn hart schrijft als mijn hand: ”Welkom, welkom, zoet, zoet, en heerlijk kruis van Christus, welkom lieve Jezus, met Uw lichte kruis. U hebt nu al mijn liefde gewonnen en verkregen; houd wat U hebt!” Alleen, wee mij, wee mij, ik gevoel smart over mijn beroofde kudde, over de lammeren van Jezus, die, naar ik vrees, gevoed zullen worden met droge borsten.
Maar ik moet mij nu inhouden.

Mevrouw, ik durf u niet te beloven dat ik u zal bezoeken. Er is mij maar weinig tijd toegestaan. Ik ben van plan de koning te gehoorzamen. Hij heeft macht over mijn lichaam en opstand tegen de koning is niet betamelijk voor dienaren van Christus.
Wees zo goed mevrouw Mar op de hoogte te brengen van mijn zaak. Ik hoop dat u en die goede dame de gevangene van de Heere in het gebed zullen opdragen, niet ter wille van mijn zaak, maar ter wille van het Evangelie. Mevrouw, maak mij nog meer aan u verschuldigd, als meer mogelijk zou zijn.

Schrijf aan uw broer, de Heer van Lorn, en bedank hem voor wat hij voor mij, die voor zijne hoogheid een arme onbekende vreemdeling is, gedaan heeft. Zo lang ik leef, zal ik voor hem en voor zijn huis bidden. Het strekt hem tot eer dat hij openlijk getuigt van zijn geloof in zijn verongelijkte en verdrukte Meester Jezus Christus.

Nu, mevrouw, ik draag u en uw lieve kind op aan de tedere barmhartigheid van mijn eigen Heere Jezus en van de goedgunstigheid van Hem Die in het braambos woonde.
Ik ben de uwe in zijn eigen liefste Heere Jezus.

Edinburgh, 28 juli, 1636
Samuel Rutherford

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Brief van Samuël Rutherford

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's