Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

16. En de HEERE deed alzo

Bekijk het origineel

16. En de HEERE deed alzo

Wonderheden in het veld van Zoan en wonderwerken in het land van Cham

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Ik zal te dien dage het land Gosen, waar Mijn volk in woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben (Ex. 8:22). Dat de Heere aangaf deze keer een onderscheid te zullen gaan maken, wil niet zeggen dat er de andere keren geen onderscheid was geweest. Van alle plagen die de Heere de Egyptenaren zond, werden de Israëlieten steeds uitgezonderd. Mogelijk dat de Heere van die uitzondering deze keer nadrukkelijk gewaagde om de Egyptenaren en de Israëlieten daar nog eens extra de aandacht op te vestigen. Alsof de Heere wilde zeggen: ’Jullie, Egyptenaren, zullen Mijn plagen ondervinden, maar Mijn volk in Gosen zal geen onheil treffen. Let op het onderscheid dat Ik telkens maak tussen jullie en de Israëlieten.’ Maar het onderscheid had ook de Israëlieten veel te zeggen. Want zij waren het evenmin waard dat de Heere een onderscheid maakte.
Er waren onder de Israëlieten heel wat mensen die de afgoden van Egypte aanhingen.
We kunnen dat lezen in Ezechiël 20: 5-9. De Heere spreekt daar dat het Zijn gebod was dat Zijn volk zich niet zou inlaten met ’de drekgoden van Egypte’, want: Ik, de HEERE, ben uw God (vers 7).
Daarna lezen we: Maar zij waren wederspannig tegen Mij en wilden naar Mij niet horen; niemand (...) verliet de drekgoden van Egypte (vers 8). Door het woordje ’niemand’ moeten we volgens de kanttekening 18 verstaan ’het meeste deel’. De meeste mensen in Gosen hingen dus de afgoden aan. Ook al dienden zij ze niet metterdaad, zo ’sloegen zij met vermaking hun ogen op hen’ (kanttek. 15). Door die zonde van afgoderij of ’geestelijke onreinheid’ (kanttek. 16) had Gods volk zich waard gemaakt dat de Heere ’Zijn grimmigheid over hen zou uitgieten om Zijn toorn tegen hen te volbrengen in het midden van Egypteland (vers 8).
Als de Heere naar de zonden van de Israëlieten zou handelen, zouden ook zij hebben moeten delen in de plagen van Egypte en zouden zij nooit verlost zijn uit Egypte. Maar de Heere maakte onderscheid. Hij zou straks Zijn volk uit Egypte leiden door een hoge Hand, ondanks hun afmakingen. Zij zouden kunnen zingen:
Hij handelt nooit met ons naar onze zonden;
Hoe zwaar, hoe lang, wij ook Zijn wetten schonden,
Hij straft ons, maar naar onze zonden niet

(Ps. 103:5).
Waarom maakte de Heere dan onderscheid waar geen onderscheid was? In Ezechiël 20:9 lezen we het antwoord: Doch Ik deed het om Mijns Naams wil. Dat kanttekening zegt: ’Dat is, niet omdat zij het verdienden of waardig waren, maar omdat Ik dat uit loutere genade beloofd had’ (kanttek. 22). De Heere dacht aan Zijn belofte en aan Zijn verbond en daarom bleef Hij zorgen voor Zijn kinderen, ondanks hun zonden en afmakingen. Daarom, zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls, maar om Mijn heiligen Naam (Ezech. 36:22).
In Jesaja 43:3 lezen we: Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. De Heere wilde met deze woorden tot Zijn volk Israël zeggen: ’Het onheil dat u boven het hoofd hing, heb Ik van u afgewend en op de hoofden van de Egyptenaren, de Moren en de Sabeeërs doen neerkomen. Om u te redden, heb Ik die volken verdelgd. In die zin heb Ik die volken gegeven tot uw losgeld.’
De Heere wilde zeggen dat Hij zoveel van Zijn volk hield, dat Hij om dat volk te redden hun vijanden liet omkomen. Zoals dat ook werkelijk is gebeurd. Want toen Sanherib op het volk van Juda aanstormde, heeft de Heere die machtige vorst in bedwang gehouden door hem te laten strijden tegen de Moren en de Egyptenaren. Die volken leden een geweldige nederlaag, maar intussen was het oorlogsonheil van Israël afgewend.
Uit dat alles bleek de trouwe zorg van de Heere over Zijn volk Israël. Ondanks hun zonden en afmakingen deed Hij niet met dat volk naar hun zonden. Hij maakte onderscheid waar geen onderscheid was.
In de tijd van de hervorming had keizer Karel de Vijfde de reformatie in Duitsland willen uitroeien. Maar hij kon Luther en de hervormingsgezinden niet aanpakken, want de machtige keizer had zijn handen vol met de strijd tegen de Moren en de Fransen. Die volken werden ’gegeven tot hun losgeld, in hun plaats’.
De wijze Salomo zegt in dit verband: De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats (Spr. 11:8). De kanttekening zegt hiervan: ’Dat is, in de benauwdheid, even alsof hij tot een rantsoen gegeven was tot loslating van de vrome.’
Wat zal het steeds tot grote verwondering geweest zijn voor Gods ware kinderen, het ware Israël, dat de Heere onderscheid maakte waar geen onderscheid was. Wat zullen ze zich ’klein’ hebben gevoeld onder de weldaden van de Heere dat Hij de vreselijke plagen waaronder de Egyptenaren telkens moesten zuchten niet in Gosen liet komen, overeenkomstig Zijn belofte: En Ik zal een verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken geschieden (vers 23).
De voorzegde plaag kwam, want we lezen: En de HEERE deed alzo; en er kwam een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse Egypteland; het land werd verdorven van deze vermenging (vers 24). Onder ’het land werd verdorven’ moeten we verstaan de producten die het land voortbracht.
De vierde plaag was onvoorstelbaar groot en zwaar. Dat bleek wel, want Farao kwam ervan onder de indruk.
Hij zond een heir, door niemands hand te weren,
Veel ongediert’, om alles te verteren

(Ps. 78:23).

(Volgende keer D.V. 17. Bidt vuriglijk voor mij)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's

16. En de HEERE deed alzo

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's