Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

44. Farao’s eeuwige ondergang (slot)

Bekijk het origineel

44. Farao’s eeuwige ondergang (slot)

Wonderheden in het veld van Zoan en wonderwerken in het land van Cham

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom hebben wij dat gedaan, dat wij Israël hebben laten trekken, dat zij ons niet dienden? spraken Farao en zijn knechten (Ex. 14:5).
De koning spande zijn wagen, nam het volk met zich en hij nam zeshonderd uitgelezen wagens, ja, al de wagens van Egypte, en de hoofdlieden over die alle (Ex. 14:7). Met een grote macht wilde hij het volk terughalen om hen opnieuw tot slaven te maken. Er zijn wel verklaarders die denken dat hij de bedoeling heeft gehad het hele volk te doden. Ze halen daartoe de tekst aan uit het lied van Mozes, waarin Farao sprekende wordt ingevoerd en sprak: De vijand zeide: Ik zal vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal den buit delen (…), ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal hen uitroeien (Ex. 15:9). Maar de kanttekening zegt bij het woord ’uitroeien’: ’Of, weder in mijn bezitting brengen, of arm maken’ (kantt. 16). Dat komt ook overeen met de vermelde woorden uit Ex. 14:5, waar Farao het heeft over ’dienen.’ Hij heeft duidelijk de bedoeling gehad het volk weer als slaven te gaan gebruiken.
Na tien plagen verzette Farao zich toch weer tegen de Heere. Hij gaf zich niet gewonnen en vocht zichzelf liever dood dan dat hij het God gewonnen gaf. Daarom wachtte hem een vreselijk oordeel. We lezen in Ex. 14:4: En Ik zal Farao’s hart verstokken, dat hij hen najage; en Ik zal aan Farao en aan al zijn heir verheerlijkt worden, alzo dat de Egyptenaars zullen weten dat Ik de Heere ben.
De Heere gaf de koning over aan zijn boze hart en dat ’verstokken’ moeten we opvatten in die zin zoals we dat verwoord vinden in Ex. 13:15: Want het geschiedde toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland.
We lezen hier duidelijk dat Farao zich verhardde en aan die verharding gaf de Heere hem rechtvaardig over. Zie de kanttekening op Ex. 4:21.
Verder lezen we dat de Heere aan Farao en aan al zijn heir verheerlijkt zal worden. Het zijn vreselijke woorden. Ik zal aan Farao verheerlijkt worden, staat er. Eén letter kan een eeuwigheidsverschil uitmaken. Het is een groot verschil of de Heere dóór ons of áán ons verheerlijkt wordt. De Heere is niet verheerlijkt door Farao. Integendeel: hij heeft de Heere in alles tegengestaan. Er was bij hem geen buigen voor en een erkennen van de God van Israël. Hij weigerde Hem te gehoorzamen, ondanks de vele plagen die over hem en zijn land waren gegaan. Daarom zou hij de allerlaatste slag ontvangen en door dit oordeel zou de Heere aan hem verheerlijkt worden. Er staat in Spreuken 16:4: De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil, ja, ook den goddeloze tot den dag des kwaads. De kanttekening merkt over de woorden ’om Zijns Zelfs wil’ op: ’Dat is, om Zijner eer wil; te weten, opdat in al Zijn werken klaarlijk schijnen zou Zijn wijsheid, macht, goedheid, rechtvaardigheid en al Zijn andere Goddelijke eigenschappen (kantt. 10). Wat was Gods almacht, wijsheid en goedheid openbaar gekomen tijdens de tien plagen. Maar nu zou in Farao’s ondergang vooral Zijn rechtvaardigheid uitblinken.
We kennen verder het verloop van de bekende geschiedenis. De Israëlieten vreesden Farao’s legermacht, maar Mozes sprak: Vrees niet (…), de HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn (vers 13 en 14). Voor de tweede keer sprak de Heere dat hij aan Farao en aan zijn wagens en ruiters verheerlijkt zou worden. Toen maakte de Engel Gods een scheiding en plaatste de wolk- en vuurkolom zich tussen de Israëlieten en de Egyptenaren. Daarna sloeg Mozes met zijn staf op de zee en begon een oostenwind te waaien die de zee droogmaakte. De kinderen Israëls gingen vervolgens door het droge en de Egyptenaren wilden hetzelfde doen.
Maar plotseling liepen de wielen van de wagens van de Egyptenaren en zij riepen elkaar toe: ’Laat ons vluchten, want de Heere strijdt voor Israël.’ Toen strekte Mozes opnieuw de staf uit over de zee en al de Egyptenaren kwamen door verdrinking om het leven. Er bleef niet één van hen over, staat er in vers 28. Maar de Israëlieten werden behouden en voor altijd verlost van Farao’s macht. Toen werd de Heere door Mozes, Mirjam en de Israëlieten verheerlijkt door het zingen van het oudste lied dat in de Bijbel staat: de lofzang van Mozes, die we beschreven vinden in Ex. 15.
Farao en de Egyptenaren en Mozes en de Israëlieten tonen ons duidelijk het grote verschil tussen de beide groepen in leven en sterven. In Farao en zijn volk tekenden zich duidelijk het verzet tegen de Heere af, zoals dat in elk mens van nature aanwezig is. Uit en van zichzelf zal een natuurlijk mens nooit in waarheid voor God bukken. Maar wat onmogelijk is bij de mensen, is mogelijk bij de Heere. Hij wint een van nature onwillig en afkerig volk in voor Zijn dienst. Zij verlaten het Egypte van de zonde en gaan in geloof door de Rode zee van Jezus’ bloed, waardoor hun zonden worden afgewassen. Zo worden hun voeten geplaatst op de weg naar het hemelse Kanaän.
Aan het einde van de vertellingen over de plagen van Egypte moet de grote vraag voor ons zijn of worden: op welke weg zijn wij?
Op de brede weg van het verderf? Dan zal God straks in onze ondergang eeuwig verheerlijkt worden. Of zijn we door genade op het smalle pad geplaatst? Dan zullen we met al Gods kinderen de Heere verheerlijken, dankende de Vader (…) Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde (Kol. 1:12 en 13).

Wie, ver van U, de weelde zoekt,
Vergaat eerlang, en wordt vervloekt;
Gij roeit hen uit, die afhoereren,
En U den trotsen nek toekeren;
Maar ’t is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God;
’k Vertrouw op Hem, geheel en al,
Den HEER’, Wiens werk ik roemen zal

(Ps. 73:14).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's

44. Farao’s eeuwige ondergang (slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 2014

De Wachter Sions | 8 Pagina's