Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De biddende bouwer - 2. Nehémia, de schenker van Susan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De biddende bouwer - 2. Nehémia, de schenker van Susan

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het boek Nehémia begint met de woorden: De geschiedenissen van Nehémia, zoon van Hachalja. En het geschiedde in de maand Chisleu, in het twintigste jaar, als ik te Susan in het paleis was (Neh. 1:1), enz. Uit deze aanhef begrijpen we dat Nehémia ons iets wil vertellen. We krijgen iets belangrijks van hem te horen. Er kwam een boodschap tot hem die (zoals we straks zullen vernemen) hem deed schrikken.
Vóórdat hij ons die ontstellende boodschap meedeelt, laat hij ons weten wáár en wannéér hij die onheilstijding ontving. Juist het noemen van plaats en tijd laat zien hoe belangrijk het is wat Nehémia ons te zeggen heeft.
Van een onbelangrijke gebeurtenis hoeven we jaar en plaats niet te onthouden. Er gebeuren talloze dingen die het ene oor in - en het andere oor uitgaan. Maar belangrijke gebeurtenissen, bijvoorbeeld van de tweede wereldoorlog of de watersnoodramp van 1953, worden door ons opgeslagen. We onthouden het en schrijven het op.
Zo deelt Nehémia ons precies mee wáár en wannéér het was toen hij een onheilstijding ontving. Het vreselijke nieuws bereikte hem toen hij werkte op het paleis van de koning in Susan en het was in de maand Chisleu, in het twintigste regeringsjaar van de koning.
Hij vertelt ons dus heel nauwkeurig wáár hij zich bevond, in welk jáár het was en in welke máánd hem de onheilstijding bereikte.
Volgens de kanttekening mogen we in plaats van ’de geschiedenissen’ ook lezen ’de woorden’ van Nehémia. Hij was de zoon van Hachalja (of Chakalja). De naam van zijn vader wordt ons verteld omdat er nog enkele Nehémia’s zijn geweest. In het boek Ezra en ook in het boek Nehémia komen we nog enkele Nehémia’s tegen.
In Ezra wordt een Nehémia genoemd die met nog enige hoofden of leiders van het volk onder de vorst Zerubbabel en hogepriester Jesua (of Jozua) in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, naar Jeruzalem mochten terugkeren om de tempel te bouwen. We lezen van hen: Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een iegelijk wiens geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, Die te Jeruzalem woont (Ezra 1:5).
Al wordt in deze tekst gesproken over de twee stammen Juda en Benjamin, toch waren er onder hen ook die afkomstig waren uit het tienstammenrijk, zoals we in 1 Kron. 9 kunnen lezen. Na de ballingschap spreken we niet meer van het tien- en het tweestammenrijk. Er is dan sprake van één land Israël. Ook over het dienen van de afgoden vernemen we na de ballingschap niets meer.
Genoemde personen kregen toestemming om naar Jeruzalem terug te keren en één van hun hoofden of leiders was Nehémia. Die eerste teruggekeerden werden door Gods Geest opgewekt en aangegord om naar hun land terug te gaan. Al lezen we in Psalm 137 dat de Joden bedroefde klachten in Babel hebben geuit en zeiden: Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion (Ps. 137:1), toch gingen veel ballingen zich na verloop van tijd in het land van hun ballingschap of vreemdelingschap aardig thuisvoelen. Iets dergelijks kunnen we ook zien bij de Israëlieten in Egypte. Alleen als gevolg van de harde verdrukking onder Farao ontstond er een eenparig verlangen naar verlossing uit ’het diensthuis van Egypte’.
Verder lezen we in het boek Nehémia nog van een tweede Nehémia. Hij was de zoon van Azbuk en een muurhersteller, zoals we lezen in Neh. 3:16. Maar het boek Nehémia gaat over Nehémia (of Nechemja), de zoon van Hachalja. Zijn naam betekent: de HEERE (Jehovah) troost. We weten niet waarom hij niet tot de teruggekeerden heeft behoord.
Bijbelverklaarder Matthew Henry zegt dat hij dat had behoren te doen. Waarom hij het niet deed, is ons onbekend. Wél weten we dat het in ieder geval geen onverschilligheid van hem geweest is, want als kind van de Heere ging hem het wel en wee van Israël ter harte, zoals we straks zullen vernemen.
Nehémia had een belangrijke taak aan het hof van de Perzische koning Arthahsasta. Hij was de schenker van de koning en dat was een voornaam en verantwoordelijk ambt. Iedere dag moest hij de eerste slok wijn vóórproeven voordat de koning van de wijn nam. Als iemand de koning uit de weg wilde ruimen door vergif in de drinkbeker te doen, zou Nehémia het eerste slachtoffer worden. Nauwlettend moest hij daarom het gedrag nagaan van hen die de koning dagelijks omringden. Er wordt zelfs wel gedacht dat een schenker ook de verantwoordelijkheid voor de wijngaard van de koning had en heel nauwkeurig het proces van de bereiding van druif tot wijn in de gaten moest houden.
Uit de bekende geschiedenis van de schenker en de bakker uit de tijd van Jozef weten we hoe zij invloedrijke mensen waren aan het hof van de koning. Maar het waren bovendien heel kwetsbare hovelingen. Stonden ze in de gunst van de koning, dan konden zij alles gedaan krijgen. Maar vielen ze in ongunst, dan hing hun leven aan een zijden draad. Ook Nehémia zal de nodige takt, voorzichtigheid en wijsheid in acht hebben moeten nemen in zijn omgang met de despotische alléénheerser.
Achteraf zien we Gods wijze hand in het feit dat Nehémia schenker aan het hof was. Door zijn voornaam, leidinggevend en voorzichtig handelend optreden, zou hij uitermate geschikt zijn om straks leiding te kunnen geven aan de wederopbouw van Jeruzalems muren.
Als wijnschenker werd hij op die manier voorbereid op en bekwaam gemaakt voor zijn latere taak in Jeruzalem.
Terecht kunnen we zeggen: ’Wie zal Gods wijs beleid doorgronden?’ (Ps. 105:10, ber.). Jozef kwam op het paleis van Farao terecht. Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaars, en was machtig in woorden en werken (Hand. 7:22). Wat een belangrijk werk wachtte de beide mannen later.
Obadja, die de Heere vanaf zijn jeugd vreesde, was werkzaam aan het hof van koning Achab en wat kreeg hij daar de gelegenheid om voor Gods vervolgde kinderen te zorgen.

(Volgende keer D.V. 3. Nehémia verneemt een vreselijke tijding)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De biddende bouwer - 2. Nehémia, de schenker van Susan

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's