Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De biddende bouwer - 7. De inspectietocht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De biddende bouwer - 7. De inspectietocht

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat Nehémia drie dagen gerust had, ging hij aan de slag. Maar hij ging uiterst voorzichtig te werk. Hij nam enige trouwe helpers met zich mee en ging in de nacht naar de muur van Jeruzalem. Hij had een plan en dat plan was alleen maar bekend aan de Heere en aan zijn helpers. In de Bijbel staat: En ik gaf geen mens te kennen, wat mijn God in mijn hart gegeven had om aan Jeruzalem te doen (vers 12). We lezen hier dat zijn plan van God was ingegeven.
Laten we vooral niet vergeten dat Nehémia een ’man des gebeds’ was. Steeds lezen we in het boek Nehémia dat hij tot de Heere sprak en hij heeft vast en zeker de Heere om raad gevraagd toen hij in Jeruzalem was aangekomen. Voor hem gold het wat de Heere spreekt: Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn (Ps. 32:8).
Op zijn muildier trok hij met de weinige vrienden in het maanlicht erop uit. Hij ging een soort inspectietocht houden hoe het er met Jeruzalems muren voorstond. Hij begon de tocht bij de Dalpoort. Jeruzalem telde twaalf poorten, maar bijna alle poorten waren tijdens de wegvoering door de vijand met vuur verbrand. Ook de Dalpoort was er niet meer, maar Nehémia wist wel de plaats waar de poort gestaan had en daarom sprak hij van de Dalpoort.
Daarna ging hij voorbij de Drakenfontein of Slangenfontein. Mogelijk dat deze poort in de buurt was van de bron Siloam van waaruit het water opborrelde ’als gaande zeer stillekens en zachtkens, gelijk een slang kroop,’ zegt kantt. 30. Daar komt dus de naam Draken- of Slangenfontein vandaan.
Hierna reed Nehémia met zijn mannen verder naar de As-, Mist- of Mestpoort. Er wordt wel gedacht dat die poort zo heette omdat de onreinheid uit de stad door deze poort naar de beek Kidron werd gebracht. Bij de Mestpoort hield het kleine gezelschap even stil.
Hier inspecteerde Nehémia met zijn mannen de muur door voorzichtig aan de stenen te wrikken en te breken. Wat was het droevig gesteld met de muren en de poorten van Jeruzalem die met vuur verteerd waren (vers 14)!
Na hier even het een en ander te hebben gecontroleerd, reed het kleine gezelschap in het maanlicht verder naar de Bron- of Fonteinpoort. Men denkt wel dat dit de poort was waardoor de mensen trokken om naar het water Siloah of Siloam te gaan. Vandaar ging het verder naar ’de vijver van de koning’, dat is de vijver die koning Hizkía eens heeft laten graven. Toen kon Nehémia niet meer op zijn muildier blijven zitten vanwege de puinhopen die hij ontmoette. Vervolgens trok hij met zijn helpers door de beek Kidron.
Die beek liep ’door een donkere vallei tussen de stad Jeruzalem en de Olijfberg’ (kantt. 2 op Joh. 18:1). Over deze beek was eens David getrokken toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom en ook de Heere Jezus zou over deze beek gaan om Zijn zware strijd in Gethsémané te strijden. Nogeens braken de mannen aan de muur en keerden toen weer terug naar het beginpunt bij de Dalpoort. Alzo keerde ik weder besluit Nehémia zijn reisverslag.
De mannen vonden dat het er met de stad bijzonder slecht voorstond. Wat moest er veel aan de muren gebeuren. Was dát nu de koningsstad van vroeger? Was dát de stad van de Heere waarin Zijn heilige tempel stond?
De muren waren verbrokkeld, de poorten en deuren met de grendels verteerd en verdwenen. In de stad woonden niet veel mensen en die er woonden waren onbeschermd tegen de omringende vijanden.
Meteen riep Nehémia het volk bijeen: de burgers, de priesters, de edelen, de bouwvakkers en de leidinggevende personen. Hij vertelde de samengeroepen volksvergadering dat hij met enkele vrienden een nachtelijke inspectietocht had gehouden en dat het er droevig met de stad bijstond. We lezen in vers 17: Gijlieden ziet de ellende aan waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt en laat ons Jeruzalems muur opbouwen, opdat wij niet meer een versmaadheid zijn.
Het bezitten van geen muur om de stad was niet alleen onveilig, maar betekende ook een smaad. Jeruzalem was als een opengebroken stad, een geschonden plaats. Terwijl in de stad het onbeschermde heilige huis van God, de tempel, stond!
Daarna vertelde Nehémia het volk hoe de Héére hem naar deze plaats had gestuurd en dat hij door Gods zegen toestemming van de koning had gekregen om Jeruzalems muren te mogen herstellen. Het was dus niet zijn werk, maar het was Góds tijd geworden om Jeruzalem te herbouwen. ’Daarom moet met het herstel van de muren zo snel mogelijk een begin worden gemaakt’, sprak Nehémia.
Toen het volk die oproep hoorde, sprak het als uit één mond: ’Wij gaan met dat werk beginnen, Nehémia.’ In de Bijbel staat: En zij sterkten hun handen ten goede (vers 18). Dat wil zeggen dat zij onbevreesd aan de slag gingen om onder leiding van Nehémia de muren te restaureren.
Toen dat besluit was genomen, hoorden dat de vijanden. Meteen begonnen Sanballat, Tobia en de derde handlanger, Gesem, het plan te bespotten én verdacht te maken. Ze spraken: ’Denk je dat jullie zo’n lange muur kunnen herstellen? Bovendien heeft de koning jaren geleden een bevel gegeven dat Jeruzalem niet herbouwd mag worden. Wat jullie van plan zijn is tegen het besluit van de koning. Daarom maken jullie je schuldig aan opstand, aan revolutie. En dat zal de koning er vast niet bij laten zitten! Jullie zijn een stelletje rebellen!’
Het was het aloude wapen van de vorst der duisternis: spotten, belachelijk maken en vals beschuldigen. Kijk maar hoe de vrome Naboth vals beschuldigd werd. Zonder blikken of blozen werd van hem gezegd: Naboth heeft God en den koning gezegend (dat betekent: gevloekt, 1 Kon. 21:12). En we weten hoe later de Heere Jezus werd bespot en vals beschuldigd.

(Volgende keer D.V. 8. Wij zullen ons opmaken en bouwen)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De biddende bouwer - 7. De inspectietocht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's