Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De biddende bouwer - 8. Wij zullen ons opmaken en bouwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De biddende bouwer - 8. Wij zullen ons opmaken en bouwen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nehémia kroop door al dat gespot van de vijanden niet in zijn schulp en moedig antwoordde hij: God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel noch gerechtigheid noch gedachtenis in Jeruzalem (vers 20). In Gods kracht week hij niet voor hen. Hij vertelde hen onomwonden dat al hun aanslagen op niets zouden uitlopen, omdat God voor Zijn eigen werk zou instaan.
Want het betrof uiteindelijk niet Nehémia’s zaak, maar de zaak van de Heere!
De God van Israël had Nehémia geroepen en Hij had het hart van de Perzische koning geneigd, zodat de koning het oude verbod om Jeruzalem op te bouwen had ingetrokken en alsnog toestemming had gegeven de stad te herbouwen. Dat hadden de vijanden kunnen weten. Nehémia had immers zijn lastbrieven, gekregen van de koning, aan de landvoogden laten zien (Neh. 2:9). Daarom beschuldigden zij Nehémia ten onrechte van opstand en revolutie.
De eer van de Heere was met het herbouwen van Jeruzalems muren gemoeid en daarom kon Nehémia door het geloof ondanks alle spot en hoon antwoorden: ’God van de hemel zal het ons doen gelukken. En verder hebben jullie als Arabieren, Moabieten en Ammonieten niets met onze stad Jeruzalem te maken, want jullie hebben door je vijandig gedrag altijd duidelijk getoond dat je niet tot ons volk behoort.’
Het waren ontzettende woorden die Nehémia tot de drie vijanden sprak: Gijlieden hebt geen deel noch gerechtigheid noch gedachtenis in Jeruzalem. Dat betekende dat zij niet tot Gods volk en Gods kerk behoorden. Eeuwen later zou Petrus tegen Simon de tovenaar zeggen: Gij hebt geen deel noch lot in dit woord (Hand. 8:21). Petrus wilde zeggen: ’U wilt de kracht van de Heilige Geest kopen door geld, maar die wordt alleen uit genade aan Gods kinderen geschonken. Simon, u staat buiten dat gezegende werk wat de Heere eens door de profeet Joël aan de gelovigen heeft toegezegd.’
Laat het voor ons een ernstige waarschuwing zijn als wij de Heere niet kennen en onbekeerd verder leven. Dan geldt ook voor ons: ’Gijlieden hebt geen deel aan Jeruzalem.’ Dat wil zeggen: Je bent geen inwoner van het geestelijke Jeruzalem, de ware Kerk van God. Daarom is er voor jou geen plaats in het ’Jeruzalem dat boven is’, namelijk in de hemel. De Heere heeft gezegd: En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams (Openb. 21:27).
En wie zijn geschreven in het ’boek des levens des Lams’? De kanttekening zegt: ’Dat is, die van eeuwigheid uit genade daartoe zijn verkoren, en in de tijd daartoe krachtiglijk zijn geroepen en gebracht’ (kantt. 55). Het zijn dus de uitverkorenen die in de tijd ’krachtig worden geroepen’. Dat wil zeggen dat zij een nieuw hart ontvangen om de Heere te vrezen. Zij behoren tot de ware burgers van het geestelijke Jeruzalem en zij zullen eens in het hemelse Jeruzalem mogen komen.
Niettegenstaande het gespot van de vijand werd begonnen met het bouwen van Jeruzalems muren. Door ’het dappere geloof ’ (zoals ds. Erskine wel het ware geloof noemt) had Nehémia gesproken: God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen. Hij liet de vijanden praten en ging in Gods kracht aan het werk.
Biddend én werkend moest het werk worden begonnen en voortgezet. Aan Gods zegen was alles gelegen. Dat hield tevens in dat Nehémia en zijn mannen de handen uit de mouwen moesten steken. Er moest hard gewerkt worden en op die manier zou de Heere Zijn zegen schenken. Luie mensen kan de Heere in Zijn dienst niet gebruiken. Daarom staat er in Jeremia dat de Heere Zijn knechten heeft uitgezonden vroeg op zijnde (Jer. 7:13). Dat wil zeggen dat de Heere hen tot Zijn volk zond ’met een uitnemende vlijtigheid’ (kantt. 21).
De hand der vlijtigen maakt rijk, zegt de Heere (Spr. 10:4). Maar ondanks alle vlijt en ijver wisten Nehémia en zijn mannen heel goed dat de Heere hun werk moest bekronen met Zijn zegen. Ze wisten het: Het is tevergeefs dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminde als in de slaap geeft (Ps. 127:2).
De lengte van de stadsmuur bedroeg ongeveer drie kilometer. Nehémia stelde over de duizenden bouwers van de muur veertig opzichters aan, die onder zijn leiding het werk moesten uitvoeren. Toen met de bouw kon worden begonnen, werd allereerst de Schaapspoort in orde gemaakt. Er staat in de Bijbel: En Eljasib, de hogepriester, maakte zich op met zijn broederen, de priesters, en zij bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze (vers 1). Dat ’heiligen’ wil zeggen dat de Schaapspoort, waardoor de offerdieren naar het aangrenzende tempelplein werden gebracht, door offer en gebed in gebruik werd genomen.
Het herstel van die poort werd verricht door de hogepriester Eljasib en de andere priesters. Mogelijk werd toen tevens een zegen gevraagd en Gods bescherming ingeroepen over de herstelwerkzaamheden van de hele stadsmuur. De Schaapspoort had een functie in het verrichten van de godsdienstplichten en werd het eerst hersteld. Het belang van de kerk ging vóór het algemeen belang.
Eens was het de klacht van de Heere geweest dat de mensen wel zorgden voor hun eigen huizen, maar dat ze zich niet bekommerden om de tempel die er verwoest bij lag. We kunnen dat lezen in Haggaï 1. Maar onder leiding van Nehémia werd als eerste de Schaapspoort hersteld en ’werd deze plaats verordend tot zaken die tot de tempeldienst behoorden, als offervee te kopen, en te wassen door het gerief (gemak) van de bijliggende vijver, die God ook daarom kan hebben gezegend met het wonder der genezing in Joh. 5:4’ (kantt. 5). De kanttekening verwijst hierbij naar het wonder van de 38-jarige zieke die werd genezen in het badwater Bethesda dat dichtbij de Schaapspoort lag (Joh. 5:1).

(Volgende keer D.V. 9. Jeruzalems muren worden hersteld)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De biddende bouwer - 8. Wij zullen ons opmaken en bouwen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's