Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De biddende bouwer - 10. Wij bouwden de muur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De biddende bouwer - 10. Wij bouwden de muur

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het viel voor Nehémia en zijn mannen niet mee om onder spot en hoon te werken. Ze deden heel ijverig en met lust het hun opgedragen werk. Er waren onder de bouwers zelfs mannen die twee gedeelten van de muur herstelden, zó hard werkten ze! We lezen in vers 4 van een zekere Merémoth en in vers 21 komen we hem op een heel andere plaats tegen.
En de eenvoudige mensen onder de Tekoïten (de edelen onder hen weigerden te helpen, zoals we al vernamen) treffen we in vers 5 én later opnieuw in vers 27 aan. Ze gingen ergens anders aan de slag toen ze met hun eigen gedeelte klaar gekomen waren.
Terwijl ze van ijver blaakten, waren daar ineens de spotters weer gekomen. Ze hadden deze keer heel wat kornuiten opgetrommeld.
Met spotten en lachwekkende opmerkingen probeerden ze Nehémia en zijn vrienden zó te ontmoedigen, dat ze het werken aan de muur zouden moeten opgeven. Iedereen weet uit ervaring hoe verlammend het werkt om onder zulke omstandigheden te verkeren. De aanvoerder en opstoker van de hele beweging was Sanballat, die we al eerder tegenkwamen.
Van hem staat geschreven dat hij ontstak en zeer toornig werd (Neh. 4:1). De reden van zijn boosheid was alleen omdat hij gehoord had dat wij de muur bouwden (vers 1), vertelt Nehémia ons.
We moeten beseffen dat Sanballat en Tobia behoorden tot de Moabieten en Ammonieten, waarvan de Heere gezegd had: Geen Ammoniet noch Moabiet zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid (Deut. 23:3). Waarom zei de Heere dat? We lezen in de volgende verzen: Ter oorzake dat zij ulieden op den weg niet tegengekomen zijn met brood en water, als gij uit Egypte optoogt; en omdat hij tegen u gehuurd heeft Bíleam (…) om u te vloeken. Gij zult hun vrede en hun best niet zoeken (de verzen 4 en 6).
Er lag dus een altoosdurende scheiding en vijandschap tussen die beide volkeren en Israël. Bovendien beleden Sanballat en Tobia de godsdienst van de Samaritanen: half joods en half heidens. De Samaritanen hadden immers niet aan de tempelbouw mogen meewerken omdat zij op hun manier de God van Israël dienden én de afgoden van de Assyriërs, zoals we dat kunnen lezen in 2 Koningen 17.
Opnieuw openbaarde zich nu de oude vijandschap van die volken toen Nehémia en zijn mannen Jeruzalems muur herstelden.
Die tegenkanting kwam dus van wat we nu zouden noemen christelijke mensen. Zoals de Heere Jezus en de martelaren eveneens door godsdienstige mensen zijn vervolgd en gedood!
Wat was het antwoord van Nehémia? Hoe reageerde hij? We lezen dat in vers 4 en 5. Zijn antwoord was een gebed tot de Heere. Nehémia heeft voortdurend - bij elkaar wel tienmaal - tot de Heere geroepen. Soms een kort en soms een wat langer gebed. Zoals andere kinderen van God was ook hij ’een man des gebeds’.
Ook Paulus was een man des gebeds. Daar wijst ds. Philpot op in één van zijn preken.
Er is nauwelijks een brief van de apostel te noemen (met uitzondering van de Galaten en de Hebreeën) waarin hij niet nadrukkelijk melding maakt van zijn gebed voor de gemeenten, schrijft ds. Philpot. Dagelijks overviel Paulus de zorg van al de gemeenten. Wij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende, schrijft hij in Kol. 1:3.
Die Geest van het gebed bezat ook Nehémia.
Hij schold niet terug, maar hij nam de toevlucht tot de Heere en mocht daarin het grote voorbeeld van de Heere Jezus navolgen Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardiglijk oordeelt (1 Petr. 2:23).
Het spotten van Sanballat en zijn kornuiten was een regelrechte aanval op het werk van de Heere. Het herstel van de muren van Jeruzalem had Gods goedkeurig en was Zijn bevel. En dát werk van de Heere werd bespot en belachelijk gemaakt. Terwijl de vijanden voorgaven de Heere te vrezen, werden Zijn knechten door hen bespot! Daarom bad Nehémia: Hoor, o onze God, dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid weder op hun hoofd; en geef hen over tot een roof in een land der gevangenis. En dek hun ongerechtigheid niet toe, en hun zonde worde niet uitgedelgd van voor Uw aangezicht; want zij hebben U getergd, staande tegenover de bouwlieden (vers 4 en 5). Nehémia zei: ’Heere, de vijanden tergen U en Uw volk dat naar Uw bevel de muren van Jeruzalem herstelt.’
Zoals eens Peninna Hanna tergde omdat zij geen kinderen had, zo tergden en treiterden de vijanden het volk van de Heere dat bezig was in Zijn dienst. Omdat het niet een persoonlijke aanval op Nehémia was, maar het Gods zaak betrof, daarom bad hij of de Heere Zelf wilde ingrijpen en hen wilde straffen.
Als het hem persoonlijk had aangegaan, had hij nooit mogen bidden: ’Heere, dek hun ongerechtigheid niet toe en vergeef hun zonde niet.’ Gods kinderen worden juist opgeroepen om voor hun vijanden te bidden, zoals de Heere Jezus dat heeft bevolen en Zelf een voorbeeld gaf door aan het kruis voor Zijn vijanden te bidden. Maar Sanballat en zijn kornuiten hadden het vooral op het werk van de Heere gemunt en daarom gebruikte Nehémia de woorden die overeenkomen met de tweede bede: Uw Koninkrijk kome. Die bede wil zeggen: ’Heere, verstoor de werken des duivels en alle heerschappij, welke zich tegen U verheft, mitsgaders alle boze raadslagen, die tegen Uw heilig Woord bedacht worden’ (Zondag 48). Nehémia wilde zeggen: ’Heere, zorg voor Uw werk en laat de vijanden niet toe Uw heilige zaak te vernielen.’
We vernemen geen antwoord op zijn gebed.
Maar we weten dat de Heere het gebed heeft verhoord, want we lezen in het volgende vers:
Doch wij bouwden den muur.
Geef ’t wild gediert’, dat niets in ’t woên ontziet,
De ziele van Uw tortelduif niet over.

(Ps. 74:18).

(Volgende keer D. V. 11. Vrees niet voor hun aangezicht)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De biddende bouwer - 10. Wij bouwden de muur

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's