Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De biddende bouwer - 11. Vrees niet voor hun aangezicht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De biddende bouwer - 11. Vrees niet voor hun aangezicht

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er staat in Psalm 83:3, 4 en 5: Want zie, Uw vijanden maken getier, en Uw haters steken den kop op. Zij maken listiglijk een heimelijke aanslag tegen Uw volk (…). Zij hebben gezegd: Komt, en laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn; dat aan den naam Israëls niet meer gedacht worde.
Het was de vijand een doorn in het oog dat Nehémia en zijn mannen ongestoord verder bouwden aan de muur en zich weinig van de laster- en spottaal aantrokken van Sanballat en Tobia. We lezen in de Bijbel: Doch wij bouwden den muur, zodat de ganse muur samengevoegd werd tot zijn helft toe; want het hart des volks was om te werken. Met hart en ziel waren de bouwers bij het werk betrokken en in korte tijd was de halve hoogte van de muur opgebouwd.
Maar toen meenden de vijanden dat de tijd gekomen was om tot actie over te gaan. Bleef dat bouwen maar doorgaan? Kon dat werk dan niet verhinderd worden? De vijanden zagen hoe de spleten en scheuren in de muur vakkundig werden hersteld en dat alles maakte hen woedend. Dát konden ze niet over hun kant laten gaan en Sanballat, Tobia en Gesem riepen in korte tijd flink wat vijanden bij elkaar om de verdere bouw van de muur te beletten. We lezen in de Bijbel dat behalve de drie handlangers er sprake was van Arabieren, Ammonieten en Asdodieten. De Asdodieten kwamen uit de plaats Asdod, een stad van de Filistijnen. Ineens werd de stad Jeruzalem van alle zijden door vijanden omringd: Sanballat naderde Jeruzalem met zijn Samaritanen vanuit het noorden, Tobia met de Ammonieten kwam vanuit het oosten op, Gesem met zijn Arabieren trok op vanuit het zuiden en de Filistijnen rukten op vanuit het westen.
Van alle kanten dreigde het gevaar en Nehémia met zijn mannen konden wel met de psalmist uitroepen: Zij hadden mij omringd als bijen (Ps. 118:12). In de Bijbel lezen we: En zij maakten altezamen een verbintenis, dat zij zouden komen om tegen Jeruzalem te strijden, en een verbijstering daarin te maken (vers 8).
De drie vijanden dachten: Wat we met zijn drieën niet hebben kunnen bereiken, moet met z’n allen zeker lukken. Laten we de handen ineen slaan en met z’n allen Nehémia en zijn vrienden aanvallen. Om dat doel te bereiken handelden zij op een listige en sluwe manier. Zo voor het oog schenen ze zich tamelijk kalm te houden, maar ze liepen met een vreselijk plan rond. De afspraak was dat ze op het alleronverwachts tot in het midden van de bouwers zouden doordringen, hen zouden overvallen en daarna doden. Zo diep zat de haat dat ze Nehémia en zijn vrienden wilden vermoorden! Terwijl die mannen niets anders deden dan aan de muur bouwen, een opdracht die uiteindelijk van de Heere kwam.
We zien hierin hoe de vijanden van de Heere en Zijn dienst Gods kinderen haten met een dodelijke haat. Dat komen we voortdurend in de geschiedenis van Gods kerk tegen. Te vuur en te zwaard zijn Gods kinderen vervolgd en gedood. Zij zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht, hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde (…), hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken en in holen der aarde (Hebr. 11:38).
Het is met geen pen te beschrijven wat Gods kinderen tot op de dag van vandaag om hun geloof moeten doorstaan. Maar in al hun benauwdheden was Hij (dat is de Heere Jezus) benauwd (Jes. 63:9). Dat wil zeggen dat uiteindelijk de Heere Jezus in Zijn kinderen wordt vervolgd. Wat zal het eens voor de vijanden zijn als vervuld gaat worden: Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben (Judas:15). Eens komt aan Gods verdraagzaamheid, die Zijn vijanden met veel lankmoedigheid verdragen heeft (Rom. 9:22), een einde.
Toen de vijanden met het plan rondliepen Nehémia en zijn helpers te vermoorden, werden zij meer dan eens gewaarschuwd door de Joden die in de buurt van de vijanden woonden. Ze zeiden tegen Nehémia en zijn helpers: ’Kijk uit, vandaag of morgen worden jullie overrompeld en zullen ze jullie vermoorden. Neem bijtijds de nodige maatregelen!’ Die waarschuwing nam Nehémia meteen ter harte. Hij riep zijn mannen bijeen en vertelde dat er een levensgevaarlijke situatie was ontstaan. Elk ogenblik konden zij worden overvallen en gedood. Daarom moest de bouw noodgedwongen worden onderbroken en moesten maatregelen ter verdediging worden genomen.
De families werden bij elkaar gegroepeerd en de mannen kregen zwaarden, spiesen en bogen. Een gedeelte van hen nam plaats in de laagte bij de muren en een ander gedeelte van de strijdbare mannen nam plaats op verhoogde plaatsen. Toen Nehémia dat allemaal geregeld had, sprak hij tot alle mannen: Vreest niet voor hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken Heere en strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen (vers 14).
Het was dezelfde geloofstaal die eens Mozes sprak tot het benauwde volk aan de oever van de Rode Zee: Vreest niet, staat vast en ziet het heil des HEEREN dat Hij heden aan ulieden doen zal (Ex. 14:13). En Elisa sprak eens tot zijn bevreesde jongen: Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn (2 Kon. 6:16). Ook Nehémia bemoedigde zijn knechten door te wijzen op de Heere Die dikwijls Zijn volk in bange en radeloze ogenblikken had bijgestaan.
Denkt aan dien groten en vreselijken Heere, sprak hij. Aan het hof van de koning had hij eens gebeden: Och HEERE, God des hemels, Gij grote en vreselijke God (Neh. 1:5). Maar Nehémia riep niet alleen de Heere aan, maar wekte meteen zijn mannen op om te strijden voor hun vrouwen en kinderen. De verdediging betrof Gods heilige stad. Daarmee was Gods eer en het welzijn van hun vrouwen en kinderen gemoeid.

(Volgende keer 12. Werken en waken)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De biddende bouwer - 11. Vrees niet voor hun aangezicht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's