Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De biddende bouwer - 16. Nehémia geeft zelf het voorbeeld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De biddende bouwer - 16. Nehémia geeft zelf het voorbeeld

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het oplossen van de ruzie tussen rijk en arm werd de wijze raad van Nehémia opgevolgd. Iedereen had met instemming naar hem geluisterd. Het bleek dat hij een man van gezag was. Men had respect voor hem. Hij was iemand die duidelijk liet zien dat hij ’in de vreze des Heeren’ wandelde. Het waren bij hem niet alleen woorden, maar hij liet door daden zien dat hij zelf overeenkomstig Gods wil handelde. Woord en daad gingen samen.
We lezen in Matth. 5:16: Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Nehémia was zo’n schijnend licht. Hij liet in leer en leven blijken een licht te zijn om zijn medemens ’voor te lichten’ (zie kantt. 19). Met de latere apostel Paulus kon hij vrijmoedig zeggen: Zijt mijn navolgers (1 Kor. 4:16).
Toen hij zijn mensen in vergadering bijeen riep en vooral de rijken het verkeerde en zondige van hun gedrag aantoonde, had hij gezegd: Ik, mijn broederen en mijn jongens, vorderen wij ook geld en koren van hen? (Neh. 5:10). Hij wilde zeggen dat hij als landvoogd zijn mensen niet op kosten had willen jagen.
Toen zijn voorstel werd aangenomen, de eed was afgelegd en men weer eenparig aan de muur verder wilde gaan bouwen, kwam de landvoogd op zijn handelwijze nog even terug. We kunnen dat lezen in de laatste verzen van hoofdstuk 5. Hij vertelde dat zijn leefwijze afweek van de vorige landvoogden of stadhouders. Die hadden het volk bezwaard en van hen genomen aan brood en wijn, benevens geld; ook heersten hun jongens over het volk (vers 15). Overeenkomstig hun stand hadden de vorige stadhouders er makkelijk van geleefd en het gewone volk had in de kosten moeten bijdragen. Hoe heel anders ging Nehémia te werk. Hij kon in de twaalf jaren van zijn stadhouderschap getuigen: Ik heb met mijn broederen het brood des landvoogds niet gegeten (vers 14).
Dat betekende dat Nehémia vrijwillig afzag van geld en koren dat hij als landvoogd van zijn volk had mogen vorderen. Dat hadden de vorige stadhouders wél gedaan en hij had het ook kunnen doen.
Maar hij kón het niet en waarom niet? Hij gaf daarvoor twee redenen op. In de eerste plaats zei hij: Maar ik heb alzo niet gedaan, om der vreze Gods wil (vers 15). Hij kon van het volk geen geld vragen om bijvoorbeeld land voor zichzelf te kopen zoals de vorige stadhouders hadden gedaan. Hij deed dat niet uit ontzag voor de Heere. Steeds benadrukte hij ’het wandelen in de vreze des Heeren.’ Met Job kon hij getuigen: Ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid (Job 31:23). Terwijl goddeloze mensen de hoogheid van de Heere niet aanzien (Jes. 26:10). Zijn hoge positie ging niet ten koste van het dienen van de Heere.
Er zijn meer belangrijke mensen geweest met hoge posten en die toch in de vreze des Heeren bleven wandelen. Denk maar aan David, Daniël en sommige godvrezende koningen van Juda. Ook onder het Oranjehuis zijn er geweest die de Heere vreesden. Dhr. B. Hooghwerff heeft voor de kinderen twee deeltjes geschreven, genaamd: ’Koningskinderen, verhalen over Gods werk in het Oranjehuis’ en voor de volwassenen het boek: ’Op U zo wil ik bouwen, een gouden draad in het huis van Oranje-Nassau’. Uitvoerig beschrijft hij o.a. het leven en sterven van Maria Louise, bijgenaamd ’Marijke Meu’. Zij was getrouwd met Johan Willem Friso die op 14 juli 1711 in het Hollands Diep verdronk. Zeven weken later kreeg de 23-jarige weduwe een zoontje, terwijl ze al een dochtertje had van negen maanden. Dhr. Hooghwerff schrijft naar aanleiding van het sterven van haar man over haar: ’Menselijkerwijs gesproken zou ze onder alle leed, zorg en spanning zijn bezweken (...) Al vanaf haar jonge jaren mocht ze door genade al haar nood en zorg voor de Heere neerleggen. Dat geloofsvertrouwen was ook geen vreemde zaak van velen uit haar voorgeslacht’ (blz. 137).
Maar er was nog een tweede reden waarom Nehémia zijn mensen geen extra lasten wilde opleggen. Hij wist dat de meeste mensen armlastig waren en daarom zei hij: Ook heb ik bij dezen het brood des landvoogds niet gezocht, omdat de dienstbaarheid zwaar was over dit volk (vers 18). De gewone mensen hádden het al zo moeilijk. Hun levensomstandigheden wáren al zo zwaar! Daarom wilde Nehémia niet op hun kosten het leven van een voorname landvoogd leiden.
Vanzelfsprekend voerde Nehémia als landvoogd van de Perzische koning een hofhouding. Hij vertelde dat er iedere dag Joden, heidenen en overheden bij hem aan tafel zaten. Meer dan honderdvijftig mensen schoven dagelijks aan (vers 17). Daarvoor kwam vanzelfsprekend heel wat kijken. In vers 18 lezen we: En wat voor één dag bereid werd, was één os en zes uitgelezen schapen; ook werden mij vogels bereid, en binnen tien dagen van allen wijn zeer veel. Dat was geen kleinigheid, maar hij heeft daarin zijn mensen zoveel mogelijk willen ontzien door alle gemaakte kosten zelf te betalen. Dat wees erop dat hij door de Perzische koning voldoende middelen ontving en mogelijk was hij zelf niet onbemiddeld door zelf al die kosten voor zijn rekening te nemen. In ieder geval heeft hij het gewone volk zoveel mogelijk willen ontlasten. Dat liet hij zijn mensen nog even weten, voor ze weer eensgezind aan de muur verder gingen bouwen.
Ten slotte eindigde hij zijn toespraak met een kort gebed. We kunnen dat lezen in het laatste vers van hoofdstuk 5. Daar staat: Gedenk mijner, mijn God, ten goede, alles wat ik aan dit volk gedaan heb (vers 19). Die woorden moeten niet zo opgevat worden alsof hij met zijn handelingen iets voor de Heere wilde verdienen. Nehémia wist wel beter. Maar de betekenis van die woorden is, zoals kanttekening 39 aangeeft, dat de Heere genadig en zeer mildelijk heeft beloofd hen te belonen die het goede voor Zijn volk zoeken. Bidt om den vrede van Jeruzalem (Ps. 122:6a).

(Volgende keer D.V. 17. Listen en lagen)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De biddende bouwer - 16. Nehémia geeft zelf het voorbeeld

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's