Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leesbare brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leesbare brieven

Brief van ds. F. Mallan

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te N.,

U hebt me gevraagd om zonder uw naam te vermelden, iets te schrijven over de vruchtbare Hagar en de onvruchtbare Sara. Al mag ik uw naam niet vermelden, zo mag ik toch wel schrijven dat ik u ken en dat ik meen aan te voelen waarom u me die vraag hebt gesteld. Het is lang geleden dat ik iets van u heb gehoord en ook dat we elkaar hebben ontmoet. Maar dat sluit toch het meeleven met elkaar nog niet uit.

Over het onderwerp waarover ik nu schrijven moet, zijn er wel heel wat opmerkingen te maken. Ik zal echter trachten om nu eens een korte brief te schrijven en dan de voornaamste zaken maar even aan te roeren. De apostel haalt in de Galatenbrief de geschiedenis aan waarover ik dus thans iets zal proberen te schrijven. Hagar en Sara worden door hem tot voorbeelden gesteld van de twee verbonden. Abraham had twee zonen, één uit de dienstmaagd en één uit de vrije. Die uit de dienstmaagd was, was uit het vlees geboren, die uit de vrije was, was het kind der belofte. En dan zegt de apostel ook zo duidelijk: Hetwelk dingen zijn die andere beduiding hebben. En dan zegt hij even verder: Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was vervolgde dengene die naar den Geest geboren was, alzo ook nu.

Het is me natuurlijk niet mogelijk om nu op de geschiedenis van Abraham uitvoerig in te gaan. We kunnen weten dat de Heere bij de roeping van Abraham hem een zaad beloofd heeft en hem heeft doen weten dat Hij hem tot een groot volk zou maken. Maar Abraham heeft lang moeten wachten op de vervulling van Gods belofte in de geboorte van Izak. De Heere is nog wel gedurig op Zijn belofte teruggekomen. Als Abraham in Kanaän gekomen is, heeft de Heere hem doen weten dat Hij aan zijn zaad dat land zou geven. De belofte deed toen zoveel kracht, dat Abraham daar de Heere een altaar heeft gebouwd. Als er een scheiding viel tussen hem en Lot, heeft de Heere die belofte ook weer vernieuwd, want hij mocht zijn ogen opheffen en vanaf de plaats waar hij was, noordwaarts en zuidwaarts en oostwaarts en westwaarts zien. Al dat land zou de Heere hem en zijn zaad geven tot in eeuwigheid.

Abraham heeft het echter steeds maar weer niet met de belofte kunnen doen, daar de vervulling van de belofte zolang op zich liet wachten. En we lezen dan ook in Genesis 15: Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. En dan lezen we: Toen zeide Abram: Heere, HEERE, wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliëzer? Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn.

Het woord des Heeren geschiedde echter toen weer tot hem zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. En daarna werd hij naar buiten geleid en werd hem gezegd dat hij de sterren maar eens tellen moest, als hij die tellen kon. En de Heere zeide: Zo zal uw zaad zijn. En Abraham geloofde in de Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Daarop volgde de verbondssluiting Gods met Abraham, waarbij de Heere Zijn belofte weer vernieuwd heeft.

Maar dan lezen we: Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. Abraham is tot Hagar ingegaan en Hagar werd bevrucht. Zij behoefde niet zo lang te wachten als Sarai. En als zij dat zag, werd Sarai veracht in haar ogen. Daarop is de vernedering van Hagar door Sarai gevolgd, waarop Hagar de vlucht genomen heeft.

Het ongeloof was bij Abraham en Sarai aan het redeneren gegaan. En het ongeloof deed tot de dienstmaagd ingaan. Het ongeloof en eigen werk gaan hand aan hand, al schijnen velen in een weg van eigen werk wel een groot geloof te hebben. Maar alle eigen werk is uit het vlees. De apostel zegt dat Ismaël uit het vlees geboren is. We liggen allen van nature in een verbroken werkverbond. En zo kunnen we ook niet anders dan uit een verbroken werkverbond werkzaam zijn naar het vlees.

Waarom heeft de Heere nu zulk een weg van beproeving met Abraham gehouden? Wel, we moeten nooit uit het oog verliezen dat geheel Gods Woord heilsopenbaring is. Altijd maar weer is er in de tijd van het Oude Testament op velerlei wijze naar de komst van Christus heengewezen. Omdat we nu die komst weer hebben herdacht, laat ik nu dit briefje aan u, aan andere brieven voorafgaan. Steeds maar weer zien we een onmogelijkheid waarin de gelovigen van het Oude verbond met de Goddelijke beloften zich zagen geplaatst. Christus moest als door de onmogelijkheid heen ter wereld komen. Hij werd ook geboren uit een maagd, zonder 's mans toedoen. Och vriend, laat ik het dan zo maar ineens zeggen, de weg der zaligheid is in Hem bij God vandaan als door een onmogelijkheid heen geopend. De weg tot het leven uit een verbroken werkverbond is voor goed en eeuwig afgesneden. En toch moet God de eis van het werkverbond tegenover de gevallen zondaar blijven handhaven. Dat zal Hij ook de door Hem overtuigde zondaar doen weten. De zondaar moet weten dat God geen onrecht doet, als Hij van hem eist wat hij niet doen kan. En het kan niet anders of de door God overtuigde zondaar tracht uit het verbroken werkverbond zijn gerechtigheid voor God nog op te richten.

Zo zien we Abraham met Hagar aan de gang gaan. En dat op het aandringen van Sarai. Hagar zien we vruchtbaar worden. De Heere heeft haar doen weten, als zij van Sarai is weggevlucht, dat Hij haar zaad grotelijks zou vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zou kunnen geteld worden. Ze zou een woudezel van een mens baren. En uit dat kind zouden nog vele woudezels voortkomen. Allemaal sterke werkezels. Maar uit Ismaël zou toch het bijzondere beloofde Zaad niet voortkomen.

God snijdt voor Zijn volk het leven buiten Christus af. Men zal moeten weten dat God de eis van het werkverbond wel blijft handhaven tegenover de gevallen mens, maar op een andere wijze dan dat de mens in zijn werkheiligheid zich dat voorstelt. God eist wat er niet meer is. Hij eist Zijn beeld terug. En zo eist Hij een volmaakte gehoorzaamheid aan Zijn wet, ook aan het tiende gebod. Als dat gebeurt, valt de gevallen staat van de mens open. Dan ziet men zich onvruchtbaar en onverbeterlijk. In plaats van liefde, die de wet eist, is er vijandschap in het hart te vinden. Met alle eigen doen en laten is God dan ook niet te bevredigen. Hoe kan zulk een mens dan nog uit zulk een staat verlost worden? Dan wordt het een verloren zaak. Dat is het nog niet geweest, zolang als Abraham nog een lichtpuntje zag en als hij tot Hagar inging. Maar zo liep hij God vooruit. En dat was werk in eigen kracht en uit het vlees. Ismaël is uit het vlees geboren.

Maria, de moeder des Heeren is door de Heilige Geest overschaduwd. Zo is uit haar dat Heilige geboren, Dat Gods Zoon genaamd zou worden. O die wonderlijke weg tot de zaligheid, die zo bij God vandaan geopend is! Dat heeft God de Vader Zijn Eigen Zoon gekost. Maar de Goddelijke wijsheid heeft het uitgedacht om zulk een weg tot de zaligheid te openen voor een gevallen Adamskind en zo daarin Zijn eeuwige onbegrijpelijke liefde te openbaren in de volkomen handhaving van het recht. De Zoon van God, Zelf de waarachtige God zijnde, moest mens worden, waarachtig mens, maar ook rechtvaardig mens, waarom Maria door de Heilige Geest moest worden overschaduwd. Daar deed Jozef niet aan mee en daar viel Maria ook met al haar eigen werk buiten. Zo wordt men uit genade zalig, in het wegvallen van al het werk van de mens. Dat heeft Maria geweten en dat is de grondslag van haar roem geweest in haar lofzang.

Zo komt God aan Zijn eer in de volkomen uitsluiting van al wat van de mens is. Dat moesten Abraham en Sarai ook goed weten. Ze hebben geen aangename dingen met Hagar en Ismaël beleefd. Neen, ze zouden goed moeten weten dat al wat uit het geloof niet is, Gode niet behagen kan. Het ware geloof sluit al het werk van de mens uit. Daar weten de Hagarenen niets van. Maar om achter dat geheim te komen, moet men Hagar wel bij zichzelf leren vinden.

U hebt me gevraagd om iets te schrijven over de vruchtbare Hagar en de onvruchtbare Sara. U zult daar voor uzelf ook wel een bedoeling mee hebben. Hebt u misschien ook evenals Abraham gevraagd: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht? Die vraag kunt u voor uzelf gedaan hebben en ook voor uw kinderen. Maar Abrahams geschiedenis wijst ons op de vrijmacht Gods. Ismaël is naar het vlees geboren. Hij zal een vijand zijn van de almacht Gods en van de vrijmacht Gods en zal dat blijven. Van een leer van de vrije soevereine verkiezing en verwerping wil hij niet weten. Zijn geslacht is zeer groot en uitgebreid geworden. Het ontbreekt aan Hagarenen niet. Uit Abraham is er ook een zeer groot volk voortgekomen. Maar het geestelijk zaad van Abraham is minder in getal.

Abrahams kinderen zijn allen geen ware bondgenoten geworden. In het genadeverbond is alleen het geestelijk zaad van Abraham. Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham, Gal. 3:9. En diezelfde apostel zegt ook nog: Doch de wet is niet uit het geloof; maar de mens die deze dingen doet, zal door dezelve leven. En hij besluit dan met te zeggen: En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen. Abrahams geschiedenis wijst ons op een afsnijding die God doet van al ons eigen werk.

Als Izak geboren werd, heeft Sara gelachen en gezegd: God heeft mij een lachen gemaakt; al wie het hoort, zal met mij lachen. Maar op de bestemde tijd werd Izak gespeend. En we weten wel wat op die speenmaaltijd gebeurd is. Ismaël heeft met Izak gespot. Wat hield die spot in? Wel Ismaël was al een grote jongen geworden. Hij heeft gedacht dat het niet lang meer duren zou dat Abraham en Sara gestorven zouden zijn en dan zou Izak het veld moeten ruimen en hij zou in de erfenis delen en niet Izak. Maar Sara heeft wel begrepen wat die venijnige spot inhield. Ze heeft gezegd: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven. Dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon. Maar nu kwam God eraan te pas. God zei tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zeggen zal, hoor naar haar stem, want in Izak zal uw zaad genoemd worden.

O, wat is die afsnijding van alle eigen werk toch een Goddelijke daad! Maar het is ook een doorgaande les in het leven, die we moeten leren tot onze dood toe, dat Ismaël met Izak niet zal erven. En altijd maar weer moet God eraan te pas komen om het daarin met Hem eens te worden, ook als het onze kinderen geldt. De scheidslijn, door God getrokken, loopt door de huisgezinnen en de geslachten heen. Dat wordt ook een pijnlijke zaak voor het vlees. Onze kinderen gaan soms nog niet de wereld in en worden dan nog niet goddeloos vijandig, maar ze kunnen ook nog godsdienstig vijandig worden. Ik weet aan wie ik zit te schrijven.

Maar voor onszelf moeten we ook de les maar leren dat de zoon van de dienstmaagd niet zal erven met de zoon der vrije. Die les moet geleerd worden in de weg der overtuiging en ook met al wat we in Christus als het beloofde Zaad kunnen hebben gezien. Het houdt toch wat in om van die vruchtbare Hagar afgebracht te worden. Al de vrucht van Hagar kan Gode niet behagen. Die vrucht komt uit het vlees voort en het vlees is enkel vijandschap tegen God. Vijandschap tegen de vrije genade Gods.

In de weg der heiligmaking zoekt men ook altijd nog maar vrucht aan een vervloekte boom. En de weg der ontdekking gaat tegen het vrome vlees in. De vijandschap blijft dan inwendig ook niet uit. Is dat nu de weg tot de zaligheid? Gedurig kan men dat maar niet bekijken. Daarom wordt de weg zo nauw en ziet men het niet op de eeuwige erfenis, maar op de rampzaligheid aangaan.

Toch zal zo alleen het wonder maar steeds groter worden, dat genade triomfeert. Het viel me deze week nog zo op, hoe God zorg droeg over dat werk der genade, als Abraham te Gerar is gekomen en zijn vrouw maar moest zeggen dat ze zijn zuster was. Abimélech heeft haar tot zich genomen, maar de Heere liet hem niet toe om Sara aan te roeren. Abraham en Sara hebben het beiden toen wel moeilijk gehad. Wat ging er nu met Sara gebeuren? En het kind der belofte moest nog uit haar voortkomen. Och, als men niet uit genade zalig werd, kreeg men nooit deel aan de erfenis.

Ik ga mijn brief afbreken. (Deze keer heb ik nogal een grote meditatie geschreven voor de jaarwisseling. Daarom schrijf ik nu maar een kleinere brief Misschien is het beter om dat voortaan altijd maar te doen, want anders blijft dezelfde man altijd maar aan het woord).

Ontvang de hartelijke groeten en Gode bevolen in uw weg!

Eerder geplaatst in De Wachter Sions van 26 december 1996.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 2016

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Leesbare brieven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 2016

De Wachter Sions | 8 Pagina's