Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

16. In de spelonk van Adullam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

16. In de spelonk van Adullam

Het leven van David. De man naar Gods hart

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

David had geveinsd een krankzinnige te zijn en koning Achis had hem weggejaagd. Hij had gezegd: Heb ik razenden gebrek, dat gij dezen gebracht hebt om voor mij te razen? Zal deze in mijn huis komen?

Matthew Henry zegt in zijn bijbelverklaring dat we die veinzerij van David als een krijgslist moeten zien. We weten dat in de oorlog krijgslisten werden en worden gebruikt. Als tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitsers bij iemand kwamen die Joden had verborgen en zij informeerden er naar, dan kon zo iemand bijvoorbeeld zeggen: ’Ik zie hier geen Joden!’ Op allerlei manieren werd de vijand om de tuin geleid.
We denken aan het geval van de vroedvrouwen in Egypte. Ze hadden de opdracht van Farao om de jongetjes te doden. Maar we lezen in de Bijbel: Doch de vroedvrouwen vreesden God en deden niet gelijk als de koning van Egypte tot haar gesproken had, maar zij behielden de knechtjes in het leven (Ex. 1:17). Toen riep de koning hen tot verantwoording en de vrouwen zeiden: ’De kinderen zijn al geboren voordat wij geroepen worden om te helpen’. Ze gebruikten een noodleugen. En wat lezen we dan? Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed (Ex. 1:20). Door de noodleugen werd het leven van de jongetjes gered, maar keurde de Heere daarmee de leugen goed? Daar is geen sprake van, want de heilige en rechtvaardige God kan de minste zonde niet goedkeuren. Daarom zegt de kanttekening dat de Heere hen goeddeed ’niet om enige leugen, maar omdat ze God vreesden, en de kinderkens lieten leven’ (kantt. 24). Ja, de Heere heeft de vrouwen zelfs zo gezegend dat ze nakomelingen kregen (kantt. 25). Er zouden meer zulke voorbeelden kunnen worden genoemd, zoals het geval van Rachab die de verspieders verborg en de list van de Gibeonieten uit Jozua 9. We laten dit verder nu rusten en keren naar David terug.
Toen de mannen van Achis hem gegrepen hadden, heeft hij Psalm 56 gedicht en toen hij door Achis werd vrijgelaten maakte hij Psalm 34. Toen de Filistijnen hem grepen, heeft hij de dood voor ogen gezien. In zijn nood bad hij tot de Heere en riep: Zijt mij genadig, o God, want de mens zoekt mij op te slokken (Ps. 56:2). Ondanks zijn moeilijkheden vertrouwde hij op de vervulling van Gods woord: Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen, wat zou de mens mij doen? (vers 12).
Toch zag het er voor David donker uit toen hij voor koning Achis gebracht werd. We lezen in het opschrift van Psalm 34: ’David uit een groot gevaar wonderbaarlijk verlost zijnde, vermaant alle gelovigen, dat zij Gods goedheid over hem en al de zijnen tezamen met hem willen betrachten en roemen, in alle noden Hem aanroepen en betrouwen; lerende verder, dat het rechte middel van gelukzaligheid is den Heere te vrezen, Die alles besturende, de goddelozen verdelgt en de Zijnen behoudt’. David heeft dus de Heere erkend en gedankt voor zijn grote verlossing en die verlossing al Gods kinderen tot moedgeving voorgehouden, toen hij zei: De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep; Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE (de verzen 16 en 20). Zo heeft hij de Heere en niet zijn krijgslist de eer van zijn verlossing uit de hand van de Filistijnen gegeven.
Ontkomen uit het Filistijnse land, keerde hij terug naar Juda en zocht daar als verblijfplaats de spelonk van Adullam op. We lezen in Jozua 12:15 dat Adullam een stad in Juda was en dat daar in de buurt een spelonk was. David heeft die gekend en om uit de handen van Saul te blijven heeft hij in dat hol zijn toevlucht gezocht. Er was dus boven de grond geen plaats meer voor hem die voorbestemd was om koning van Israël te worden. Wat een onbegrepen weg moest David gaan. We lezen in Hebreeën 11:38 van de geloofshelden die in woestijnen hebben gedoold en op de bergen, en in spelonken en in de holen der aarde. Als een ter dood veroordeelde zocht David in een onderaards hol te overleven.
Voor en na David zijn er mensen geweest die op zo’n manier voor hun leven moesten vluchten. Toen Alva in 1567 met een strafexpeditie naar onze Nederlanden kwam, vluchtten Willem van Oranje, Marnix van St. Aldegonde, ds. Franciscus Junius en zoveel anderen uit Antwerpen en andere plaatsen weg en zochten een veilig heenkomen in het buitenland. We lezen in één van de verzen van het Wilhelmus: ’Als David moeste vluchten voor Saul de tiran, zo heb ik moeten zuchten met menig edelman. Maar God heeft hem verheven, verlost uit alle nood, een koninkrijk gegeven in Israël zeer groot.’
Spoedig kreeg David gezelschap in de spelonk. We lezen in 1 Samuël 22:1: En zijn broeders hoorden het en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af. Hieruit bleek dat niet alleen David, maar ook zijn familieleden door Saul met de dood bedreigd werden. Hij wilde de hele familie van David ombrengen. Daarom zochten ook zij de spelonk van Adullam op. Maar er kwamen nog meer mensen bij. We lezen in vers 2: En tot hem vergaderden alle man die benauwd was, en alle man die een schuldeiser had, en alle man wiens ziel bitterlijk bedroefd was, en hij werd tot overste over hen; zodat bij hem waren omtrent vierhonderd mannen. Mensen die in moeilijke omstandigheden verkeerden, hun gemaakte schuld niet konden betalen en die door allerlei tegenheden wanhopig waren geworden, zochten ten einde raad hun toevlucht bij David. We zien hierin een treffend voorbeeld van Davids grote Zoon, de Heere Jezus, van Wie we lezen: En die Man zal zijn als een verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed (Jes. 32:2).
’t Is de HEER’, Die vreemdelingen
Met een wakend oog beschouwt;
Weeuw en wees, in twistgedingen,
En in kommer, staande houdt (Ps. 146:7).

(Volgende keer D.V. 17. Het drama van Nob)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 2016

De Wachter Sions | 12 Pagina's

16. In de spelonk van Adullam

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 december 2016

De Wachter Sions | 12 Pagina's