Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

13. Een belangrijke vergadering in Jeruzalem (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

13. Een belangrijke vergadering in Jeruzalem (2)

Paulus, de heidenapostel

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We vernamen reeds uit de Brief aan de Galaten hoe op het apostelconvent te Jeruzalem de steunpilaren van de Jeruzalemse gemeente (Jakobus, Petrus en Johannes) Paulus en Barnabas de rechterhand der gemeenschap gaven. Ook Lukas heeft ons in Handelingen 15 nog wat feiten van belang aangereikt. De zendelingen Paulus en Bárnabas hadden nauwelijks het werk van de Heere onder de heidenen op de vergadering uiteengezet of de Judaïsten (dat waren zij die beweerden dat de besnijdenis nodig was tot zaligheid), roerden zich geducht. Zoals er in Antiochië onenigheid ontstond, zo was dat ook in de vergadering van Jeruzalem het geval. We lezen in Hand. 15:7 dat er een grote twisting geschiedde.

Te midden van dat tumult stonden er enkele mannen op die het volop eens waren met de zendelingen. De eerste man die het woord voerde was de vanouds vurige Petrus. In het kort vertelde hij hoe hij naar Cornelius de hoofdman werd gestuurd - we kunnen dat lezen in Hand. 10 - en dat de Heilige Geest door middel van zijn predicatie heidenen had willen bekeren en dat zij ook door hem werden gedoopt, tot ontzetting van de gelovigen die uit de besnijdenis waren (Hand. 10:45). En toen daarop meteen een afkeurende reactie kwam, had Petrus zich verdedigd en gezegd: Wie was ik toch, die God kon weren? (Hand. 11:17). De Heere Zelf getuigde dat de gelovige heidenen, ook al waren zij niet besneden, voor eeuwig behouden waren. En God is de Kenner der harten en Hij had geen onderscheid gemaakt tussen gelovige Joden en gelovige heidenen. Jood en heiden werden gered door het werk van de Heere Jezus. ‘Als nu de Heere geen onderscheid maakte tussen Jood en heiden, moeten wij dan wél onderscheid maken?’ vroeg Petrus.

Kort en bondig besloot hij: Maar wij geloven door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, op zulke wijze als ook zij (vers 11). Met die woorden stemden ze allemaal in, want we lezen: En al de menigte zweeg stil (vers 12). Toen kregen de beide zendelingen het woord. Barnabas - heel bekend en afkomstig uit de Jeruzalemse gemeente - kreeg als eerste het woord en daarna sprak Paulus. Beide mannen verhaalden de bekering van de heidenen. Toen die beide zendelingen hun woord gedaan hadden, nam een behoudende en zeer achtenswaardige apostel uit de Jeruzalemse gemeente het woord, namelijk Jakobus, ‘de broeder des Heeren’, een man van veel gezag en iemand die uit eerbied voor de voorvaderlijke inzettingen vasthield aan de oude Joodse inzettingen, maar niet om daardoor iets te verdienen met betrekking tot de zaligheid. Het was deze Jakobus die na het spreken van Petrus en de beide zendelingen het woord nam.

En wat had die behoudende Joodse man te zeggen? Viel hij de Judaïsten (de ijveraars voor de besnijdenis) bij? Nee, Jakobus ging niet terug naar de uitspraak van een of ander mens, maar naar het Woord van God. Nadat hij eerst even herinnerde aan de woorden van Petrus - die hij hier met zijn Joodse naam Simeon noemde - verwees hij naar de woorden van de profeet Amos die voorzegd had dat er een tijd zou komen waarin heidenen tot bekering zouden komen. Blijkbaar was die tijd nu aangebroken. ‘En daarom,’ zo besloot hij zijn rede, ‘oordeel ik dat men degenen die uit de heidenen zieh tot God bekeren, niet beroere (vers 19) en moet dwingen zich te laten besnijden.’

Wel dienden de bekeerde heidenen afstand te nemen van bepaalde zondige heidense gewoonten en gebruiken om de bekeerde Joodse christenen geen aanstoot te geven.

Jakobus somde enkele van die losbandige gebruiken van de heidenen op. Ze stonden in verband met het dienen van de afgoden (Hand. 15:20). In hun levenswijze moesten bekeerde Joden, maar ook bekeerde heidenen zich duidelijk als christenen openbaren. Maar de gelovige heidenen hoefden overeenkomstig het getuigenis van de Heere Zelf zich niet te laten besnijden.

De broeders van het apostelconvent veroordeelden hiermee duidelijk het standpunt van de Judaïsten. Maar dat niet alleen! De broeders deelden tegelijkertijd ook nog mee dat de Judaïsten destijds niet door de Jeruzalemse gemeente naar Antiochië waren gestuurd, zoals ze misschien hadden doen vóórkomen, maar dat ze op eigen gezag daarheen waren getrokken en daar de zielen wankelend hadden gemaakt, zeggende dat gij moet besneden worden, welken wij dat niet bevolen hadden (vers 24).

Tenslotte werden de besluiten vastgelegd en konden de zendelingen Paulus en Barnabas met vrede naar Antiochië terugkeren, terwijl twee achtenswaardige mannen Judas en Silas met hen gingen om in Antiochië de uitslag van het apostelconvent mee te delen, want in den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan (2 Kor. 13:1). Duidelijk werd dus afgesproken dat niemand door de werken der wet zalig kon worden. Dat betrof de ceremoniële wetten: de bloedige offers, de besnijdenis, de talrijke Oudtestamentische wassingen, de spijswetten en de hele Mozaïsche wetgeving. Ze wezen allemaal heen naar Christus en met Zijn komst waren die schaduwen verdwenen.

Anders lag het met de eeuwigdurende wet der zeden of de Tien geboden. Die wet is niet afgeschaft met de komst van Christus. Maar ook de onderhouding van die wet kan niemand zaligmaken. De taak van die wet is om ons onze zonden te doen kennen en ons uit te drijven naar de Wetsvervuller: de Heere Jezus. Die heilige wet brengt de zondaar van de eerste tot de tweede Adam Christus. Elke uitverkorene wordt door de wet tot het Evangelie gebracht (Want het einde der wet is Christus, Rom.10:4) om daarna door het Evangelie tot de wet te worden gebracht als een regel des levens uit dankbaarheid. Zoals het laatste vers van de Tien geboden het smekend uitdrukt: Och, of wij Uw geboon volbrachten! Gena, o hoogste Majesteit! Gun door ‘t geloof in Christus krachten, Om die te doen uit dankbaarheid (De Tien geboden: 9).

(Volgende keer D.V. 14. Jood en heiden in één huis)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 2018

De Wachter Sions | 12 Pagina's

13. Een belangrijke vergadering in Jeruzalem (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 2018

De Wachter Sions | 12 Pagina's