Bekentenis
Stichtelijke Mengelpoëzy
Groei van ziels- en lichaamskrachten, rijper leeftijd, tuigden ras
Dat Gods beeld in mij geschonken, Ik een slaaf van Satan was;
Dat hij al mijn zielsvermogens aan zijn wenk gekluisterd hield,
Werden oogen, ooren, handen, voeten door zijn geest bezield.
God in ootmoed teêr te vreezen scheen mijn onbezonnen jeugd
’t Hart te zetten van zijn vrijheid, ’t leven van vermaak en vreugd;
Maar gewillig dus gekluisterd, blind geschokt door valschen waan,
Zag ik draf voor lekkernijen, ketens voor sieraden aan.
Dartle tonen sloeg mijn citer; zucht totjok- en zotternij
Joeg in ’t ijdel hart een afkeer van gewijde poëzy.
’t Blij geschal van ’t Evangelie, duizend maal door mij gehoord,
Werd in d’ afgrond der vermaken, duizend - duizend maal gesmoord.
’t Schuimend woên der hollegolven slingerde geen veege kiel
Ooit zoo heftig op de klippen, als mijn licht misleidde ziel
Door de noodstar Eigenliefde werd gestuwd op rots en strand.
Toen de wind van list en driften stormend gierde in ’t zwellend want.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1893
De Wekker | 4 Pagina's