De Herfst
De afgaande zomer maakt een’ zachten overgang. Waren de nachten niet zoo lang, en de morgen- en avondluchten niet zoo koel, men zou haast denken nog midden in den zomer te zijn. Het geboomte nog zoo groen, de weilanden nog zoo frisch, de zon nog zoo helder; ieder roept niet alleen over den schoonen zomer, maar ook over de aangename herfstdagen, welke de groote Schepper van ‘t heelal ons thans geeft te beleven. De overvloed van vruchten is zoo groot, als wellicht nooit iemand beleefde.
De appel- en pereboomen, voor zoover deze nog met vruchten zijn beladen, zijn rijk versierd met de bewijzen van Gods goedertierenheid en grootheid. Nimmer zag ons oog prachtiger vruchten en gewassen dan dezer dagen uit het schoone Westland ter markt kwamen. Heeft ieder jaargetijde zijne bijzondere eigenschappen, waarbij óf het eene óf het andere zoo bijzonder de aandacht kan trekken, ook de herfst, vooral de tegenwoordige herfst, predikt ons, in zoo menigerlei opzicht, de goedertierenheid Gods over Zijne schepselen. Als straks de winterkoude invalt, de velden ledig en het geboomte ontkleed zullen zijn, zal alles wat ingezameld was, nog herinneren aan de trouw onzes Gods, die, naar zijne belofte, zaaiïng en oogst niet doet ophouden. Ging de zomer voorbij met al die schoone dingen, waarin de hemel zoo helderen onbewolkt, waarin de zon zoo vol majesteit haren glans en haren luister verspreidde, dan roept ook de schoonste herfstdag het ons toe, dat op aarde alles onbestendig, alles vergankelijk is. Ook de mensch, met al zijne grootheid en eer, met al zijne moeite en zorg, met al zijne wetenschap en zijne gaven, ook de mensch, van wat staat of kwaliteit hij zij, is der vergankelijkheid onderworpen. Al zijne heerlijkheid is gelijk aan die van eene bloem des velds.
Gelukkig, wieden zomertijd waarneemt, en er rekening mede houdt, dat herfst en winter op den zomer des levens zullen volgen. De wijze koning wijst in zijne spreuken op de mieren, hoe zij in den zomer hun brood verzamelen.
De H. Schrift spreekt van acht geven op de groote zaligheid, ons voorgesteld.
Wie dit verzuimt, zal onherstelbare schade lijden. Verloren tijd is niet terug te koopen, voor de gansche wereld niet.
Geene enkele minuut, geene seconde zelfs van al den tijd, die voorbij is, keert terug. Toch leven vele menschen, alsof het altoos leute en zomer zou blijven.
Voor menigeen trad de herfstdes levens reeds in, zonder dat men het bemerkte.
Anderen kwamen aan de grenzen van den wintertijd, waren getooid met kerk-hofbloemen, zonder zich eenigszins bewust te zijn, dat de dood zoo nabij is.
Ook de herfst roept het ons toe, dat de mensch, voor de eeuwigheid geschapen, wal anders noodig heeft om waarlijk gelukkig te zijn, dan wat louter vergankelijk is.
En duizendwerf gelukkig zijn zij, die door Gods genade niet op de vergankelijke dingen dezer wereld, maar alleen op den on veranderlijken God hun vertrouwen stelten.
Immers:
Als een kleed zal ‘t al verouden:
Niets kan hier zijn stand behouden;
Wat uit stof is, neemt een end
Door den tijd, die alles schendt!
Maar gij hebt, o Opperwezen!
Nooit verandering te vreezen;
Gij, die d’eeuwen acht als uren,„
Zult all’ eeuwigheid verduren.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1893
De Wekker | 4 Pagina's