Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De Heere ziet het hart aan.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Heere ziet het hart aan.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Sam. 16: 7b.

Het leven van den mensch wortelt in zijn hart. De ouden noemden het hart de zitplaats van het geloof. Veel kan in den mensch omgaan, wat niet direct zijn hart raakt. Vele ziekteverschijnselen zijn, omdat ze niet direct met het hart in verband staan, geneeslijk. Hartziekten zijn, zoo niet in alle, dan toch zeker in de meeste gevallen, ongeneeslijk, Als men het den menschen kon aanzien, wat zij in hun hart omdragen, zou men over sommigen zich verblijden, voor anderen daarentegen zou men vreezen als voor een’ moordenaar. Onbeschrijfelijk is het, wat booze menschen al in hun hart kunnen omdragen. Onder vriendelijke woorden en vleiende gebaren, schuilt niet zelden de meest afschuwelijke nijd, haat en wraakgierigheid. Judas Iscarioth verraadde den Zoon des Menschen met een’ kus. ‘t Gedichtsel van ‘s menschen hart is boos van zijne jeugd af aan, —doodelijk is het, wie zal het kennen? Er zijn menschen, wier hart een moordhol gelijk is, waarin allerlei gruwelen worden bedacht. Een Romein zeide eens, dat hij wenschte een venster in zijn hart te hebben, ten einde alle menschen zien konden, wat daarin omging. Wij oordeelen geheel anders dan deze Romein, en beweren, als anderen in ons hart konden lezen, dat dan de meeste menschen zoo verlegen en beschaamd zouden zijn, dat zij onder niemands oogen durfden komen. Omdat het ons niet gegeven is om in het hart van anderen te bespieden, wat daarin omgaat, kan de mensch niet anders dan alleen oordeelen over hetgeen zich uitwendig openbaart. Om te weten of die openbaring waar en met den toestand des harten in overeenstemming is. dan wel, of het tegenovergestelde waar is, valt moeielijk uit te maken. In geen geval kan dit oogenblikkelijk geschieden. De wijze koning Salomo wist in zijn eerste recht met een zwaard spoedig te ontdekken, wie de moeder was van het betwiste kind, voor zijn’ rechterstoel gebracht; doch in vele gevallen is gebleken, en blijkt nog voortdurend, hoe grootelijks de meest wijze en bedachtzame mensch zich nog vergissen kan.
Men moet zelf al heel slecht zijn, om altijd van zijn’ naaste het slechtste te denken. Gods Woord leert ons, en de ervaring heeft het duizende malen bewezen, dat alle menschen, wat hunne natuur en afkomst uit Adam betreft, leugenaars zijn. Daarmee is echter nog niet gezegd, dat allen even onoprecht en gruwelijk zijn in hunne openbaring. Om te beslissen over hetgeen waar en oprecht is, moeten we op openbaringen afgaan. Blijkt later, dat men zich vergiste, dan was dit, omdat de openbaring, waarop men gebouwd en vertrouwd had, valsch, onwaar was. Dit is het groote onderscheid tusschen het oordeel Gods en het oordeel van menschen: de mensch ziet aan wat voor oogen is, maar de Heere ziet het hart aan. De schoone stature en het uitnemende voorkomen zijner oudere zonen deed Isael vermoeden, dat ꨮ hunner door God verkoren en bestemd was om de koningskroon te dragen, Op nadere aanwijzing Gods aan Samuel bleek echter, dat de minst aanzienlijke van allen, David, de door God verkoren man was om een leidsman van zijn volk Israel te zijn.
Was David klein van persoon, en als de nederige schaapherder de minst geachte onder zijne broederen, er was in David wat groots voor den Heere. Niet alsof David met die gunstige onderscheiding was geboren, — God had dit zelf in Davids hart gewerkt.
Wat deze, door God verkoren zoon van Isaퟤoor het geloof in de kracht zijns Gods vermocht, bleek al aanstonds in zijn eerste optreden, waar hij in zijn herdersgewaad met een eenvoudigen slinger tegen Goliath uitging en den trotschen Filistijn met een slingersteen ter aarde deed storten. Toen Michal, de vrouw van Koning David, bij gelegenheid van de opvoering van de ark des Heeren, uit het venster ziende, den koning in een’ linnen lijfrok met zijne dienstknechten en dienstmaagden zag huppelen voor de ark, bespotte zij in haar hart den koning. Zeker zou zij dit niet hebben gedaan, indien haar hart, gelijk het hart van David, met de vreeze Gods ware vervuld geweest. Toen de Heere Jezus met Zijne discipelen was aangezeten aan den Paaschdisch, kan nog niemand van ‘s Heeren jongeren vermoeden, wat booze vijand in hun midden was. Alleen Christus, die de harten kende, kon zeggen: »een van ulieden zal mij verraden.”
Niet slechts de kinderen der wereld, maar ook de kinderen Gods kunnen zich in de beoordeeling van menschen zoo zeer vergissen. Daar zijn wij menschen voor. Daarom is het zoo hoogst noodzakelijk voor den christen om in dezen de uiterste voorzichtigheid te betrachten.
Menschen, die op dat gebied zoo vlug, zoo knap, zoo voorbarig zijn in hun oordeel, bewijzen daardoor weinig zelfkennis en weinig schriftkennis te bezitten. Wie den goddelooze zegent en den rechtvaardige vloekt, is den Heere een gruwel, ja die beide. Openbaart zich wat goeds in den mensch, dan is bet de vraag: wortelt dit in het hart; want daaruitzijn de uitgangen des levens ? Het zaad onder de doornen en het zaad, in de steenachtige aarde gevallen, schoot beide op, maar om beide spoedig te verdorren, aangezien het geene diepte van aarde had. Over alle gunstige openbaringen mogen we ons verblijden, maar met verstand. Als er een zomer en een winter is heengegaan, valt er beter te oordeelen over de vraag: of we met een wonderboom of wel met eene planting des hemelschen Vaders te doen hebben. Zich naar buiten anders te openbaren, dan men inwendig voor God is, is huichelarij, waarmede men wel menschen, maar nooit God bedriegen kan. De Heere ziet het hart aan. Alle vertooning voor menschen, waar de wortel van geestelijk leven aan ontbreekt, is waardeloos voor de eeuwigheid. Toch is de mensch zoo geneigd om zich vleeschelijke gedachten te vormen van God, alsof de Alwetende hartenkenner gelijk ware aan een’ mensch, die slechts op uitwendige openbaringen en verschijnselen afgaat. Met schrik en ontroering moest ieder mensch, die nog een vijand van God is, het vernemen, dat de Heere het hart kent, en alles weet, wat in dat hart omgaat. Met al die voor menschen bedekte gruwelen en misdaden zal ieder mensch eens verschijnen voor Gods gericht. Allen moeten wij geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een ieder wegdrage naar hetgeen in dit lichaam is geschied, hetzij goed of hetzij kwaad.
Voor den oprechte is het een rijke troost, te weten, dat de Heere het hart aanziet. Door menschen niet begrepen, verachten veroordeeld, heeft de bedroefde en de verlatene een’ God in den hemel, die den wees, de weduwe, de verlatene en verdrukte kent, en voor wien men zijn hart kan uitstorten. Als in den bangsten nood en onder de meest wreede tyrannie van Satans aanvechtingen uw’ staat betwist, uw discipelschap verdacht en u we liefde tot Christus bestreden wordt, zeg dan: »Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet ook, wat mijn zoeken en mijn streven is.” Of als de Almachtige, die in de donkerheid woont, voor een wijle tijds Zijn aangezicht verbergt,— als het schijnt, dat uwe gebeden niet verhoord, uwe tranen door God niet gezien worden, weet dan en bedenk, dat de Heere getrouw is. Op des Heeren tijd zal den oprechte het licht opgaan in de duisternis. Dan zal blijken, dat Hij het hart, ook uw hart aanziet, dat al uw zuchten en uw zorgen voor Hem niet verborgen was. Toen Hanna in den tempel als eene bitterlijk bedroefde vrouw haar hart uitstortte voor den Heere, zag de priester Eli haar aan voor een’ mensch, die wijn gedronken had.
In deze wereld zal het nooit anders worden: menschen oordeelen als menschen, maar wie ons allen oordeelen zal naar waarheid, is de Heere, Waar ge zijt of wat ge doet, zij het bij al uwen arbeid en onder al uwe openbaringen de waarheid, welke gij voor alle andere dingen zoekt te betrachten: »De Heere ziet het hart aan.”

(1) De zon geeft haar’ lieflijkste stralen,
En koestert de heuvelen warm:
Wat schatten en hoven en dalen ....
En toch is het harte zoo arm!

De stralen der zomerzon tanen,
Het bruidskleed der aard. wordt slijk.
De hemel drijft weg in de orkanen ....
En toch is het harte zon rijk !

’t Is rijk en ’t is arm, altijd wisselend;
Nù machteloos, dan fier op zijn kracht,
Nu ’t blad. in elk windeken ritselend,
Dan vast als een star in den nacht,

Nú leeft het in lieven en loven,
Dan krimpt het zelfzuchtig ineen:
Zoo licht zweeft geen leeuwrik naar boven,
Zoo zwaar valt geen rots naar beneen.

Bid, hart, dat nog jaagt naar de zonde!
Daar legert een helle op uw pad!
Bid, hart, dat uw’ God hebt gevonden;
Gij houdt heel een’ hemel omvat!

(1) LANGE.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1893

De Wekker | 4 Pagina's

„De Heere ziet het hart aan.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 september 1893

De Wekker | 4 Pagina's