Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De Christus Gods”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Christus Gods”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luc. 9 : 20 l./ged.

Bovenstaande woorden bevatten het kenschetsend antwoord van Jezus’ oprechte discipelen op de vraag: »Wien zegt gij, dat ik ben?” Toen de Zone Gods op aarde omwandelde, en als Leeraar onder het volk openbaar was opgetreden, trokken zijn persoon, zijne leer en zijne wonderen bijzonder de aandacht der menschen. Trouwens, hoe kon dit anders. Ieder moest erkennen: nooit had een mensch gesproken als deze mensch. Wie kan wonderen doen, gelijk Hij? De groote vraag was echter, wat men dacht van den Persoon, wiens optreden zoozeer de aandacht trok. Op deze vraag liepen de antwoorden zeer uiteen. Sommigen dachten: het was Jobannes de Dooper, die uit de dooden was opgestaan; anderen meenden: het was Elias of één der Profeten. Op de vraag echter, zijnen discipelen voorgelegd: »maar gij, wien zegt gijlieden, dat Ik ben?” antwoordden dezen bij monde van Simon Petrus: »De Christus Gods.”
Dit was een kort, doch zakelijk antwoord en een antwoord, dat van oprecht geloof getuigt. Om Christus te erkennen als den van God gezalfden Zaligmaker en Verlosser van zondaren, wordt niets minder dan oprecht geloof vereischt.
Spraken anderen alleen hunne verwondering uit over alles, wat zij van Jezus hadden gehoord en gezien, de discipelen des Heeren eindigden met de erkentenis, dat Hij het was, die aan de Vaderen was beloofd en nu in de volheid des tijds was gekomen om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Het natuurlijk verstand der menschen begreep niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Door de verlichting des Heiligen Geestes geloofden de discipelen, wat ze met hun verstand niet konden begrijpen. Hun geloof steunde op de openbaring. Door het geloof vormden zij een zelfstandig oordeel. Zij spraken anders en geloofden anders dan anderen. In plaats van slechts een’ groot profeet in Christus te zien, zagen zij in Hem den Profeet, die reeds door Mozes was aangekondigd, — den Profeet, die door Zijn Woord en Zijnen Geest zijn volk onderwijst. In Hem, dien zij als den Christus Gods belijden, zien zij den Hoogepriester, die gekomen is om de zonden Zijns volks te verzoenen, — den Koning, gezalfd over Zion, den berg van Gods heiligheid.
Al is hun geloof nog niet tot volle klaarheid en duidelijkheid gekomen, wat eerst na de uitstorting van den H. Geest geschiedde, op het Pinksterfeest, toch ligt in hun antwoord duidelijk begrepen, dat zij Christus als zoodanig erkennen.
Die erkentenis was en is noodzakelijk tot zaligheid. Zich te verwonderen over zaken en openbaringen, die het menschelijk verstand niet kan begrijpen, is iets, dat zeer algemeen is. Te gelooven, in Hem, die de Zoon des menschen en tegelijk ook de Zoon van God is, kenmerkt den mensch, aan wien de Heere Zijne genade heeft verheerlijkt.
Bij zooveel verschillende gevoelens en openbaringen van menschen in den nederigen Profeet uit Nazareth den Christus Gods te erkennen, dat had vleesch en bloed ‘s Heeren jongeren niet geopenbaard, Geroepen om Hem te volgen, dien zij als den Christus belijden, zal de geschiedenis Ieeren, dat, met uitzondering van Judas Iscarioth, de elven oprecht waren in hunne belijdenis, ‘t Is maar geen dor, koud, wetenschappelijk dogma, dat zij hebben uitgesproken, wat door een tijd- en door een louter historisch geloof ook nagezegd kan worden; neen, uit de diepte der ziel en uit de volheid van hun hart is het gesproken: »Gij zijt de Christus Gods.” Liefde straalt uit hunne blikken, waar zij Jezus aanzien, dien ze liefhebben met al de liefde van hun hart. Moeten zij smaad en verdrukking lijden met hun’ Heere en Zaligmaker, zij zullen volharden in ‘t geloof. Wijken anderen af,zij blijven getrouw. Volgen anderen Hem, omdat ze van de brooden hebben gegeten, òf omdat ze van hunne krankheden wenschen verlost te worden, of om teekenen en wonderen te zien, — zij hebben een ander beginsel, wat hen tot volgen noopt, De liefde Gods is in hunne harten uitgestort door den H. Geest. Met en om dit beginsel zijn zij Christus aangenaam.
De Heere erkent hen als zijne schapen. Nacht en dag zal de Wachter Israëls over hen waken en voor hen zorgen.
Zij zijn de voorwerpen van Gods verkiezende liefde, de eerstelingen van den grooten oogst, die volgen zal. Ook zij waren, als alle andere kinderen van Adam, verloren, blind, arm en naakt. Maar God heeft zich over hen ontfermd, hen getrokken uit de macht der duisternis, hunne namen geschreven in het boek des levens. Wie Christus ook veracht en verlaat, — zij zullen hem liefhebben en volgen, zij zullen al hun vertrouwen op Hem stellen, want zij zeggen en gelooven, dat Jezus is de Christus, de van God geschonken, de van eeuwigheid gezalfde Middelaar, die als Profeet, Priester en Koning is opgetreden om de zaligheid voor al de zijnen te verwerven. Zonder dezen grooten Godsprofeet waren zij ook dwazen en onwetenden. Zonder dien Hoogepriester kan geen offer, hoe groot ook, de zonde gelden. Zonder de bescherming van dien Koning zijn zij nergens veilig. Al gaat Zijn optreden dan niet gepaard met aardschen luister, al drukt geene schitterende doch eene vergankelijke kroon zijne slapen, al was er geene gedaante noch heerlijkheid aan Hem, toch ziet het geloof der oprechten in Hem meer dan de mond uitspreken of eenige pen beschrijven kan. De nederigheid zijner openbaring onder de menschen, zijn eten en drinken met tollenaren en zondaren hinderen niet om te verklaren: »Wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd, als de heerlijkheid des Eeniggeborenen van den Vader,” Door een oprecht geloof aan Hem verbonden, en met Hem vereenigd, is de Christus Gods voor al de Zijnen de lust hunner oogen, de vreugde huns harten, de grond van hun vertrouwen voor den tijd en voor de eeuwigheid.
Onder den smaad en de verachting der Farizeen, tegenover listige strikvragen van booze menschen, — in den storm op zee, bij het besef hunner eigen onbekwaamheid en onwaardigheid, altijd en in alles, zal dat geloof, waardoor Petrus en anderen Gods Zoon als den Christus Gods belijden, kracht, moed en sterkte geven om zich geheel en volkomen Hem toe te vertrouwen, die de Zijnen heeft liefgehad met eene eeuwige liefde van voor de grondlegging der wereld. De goede belijdenis kan in weinige woorden samengevat worden, Goede wijn behoeft geen’ krans.
De vraag, door Jezus zijnen discipelen gedaan, eischt een duidelijk en beslissend antwoord. Wie zonder oprecht geloof den Zaligmaker tijdelijk volgt en belijdt, behelpt zich tegenover eene dergelijke vraag met allerlei redeneeringen en beschouwingen, die somtijds den schijn van groote geleerdheid hebben, maar aan anderen des te duidelijker bewijzen, dat het ééne noodige er aan ontbreekt. Al zou aan den vorm van het antwoord ook nog zooveel ontbreken, de inhoud zal goed maken wat alleen door liefde en genade wordt geleerd. Zoo spreekt en openbaart zich Gods kind, als zijn eenige Verlosser en Immanuël vraagt: »Wien zegt gij, dat Ik ben ? En op de vraag: waarom is uw antwoord zoozeer van dat van anderen onderscheiden, dan zal de oprechte evenmin verlegen zijn. »Ik wenschte wel, dat ik eens kon uitspreken, wat ik in mijn hart voor den Heere Jezus gevoel,” zeide eens eene godzalige, ongeletterde vrouw, En toen iemand haar vraagde: «waarom ?” was haar antwoord: »Ach, ik weet en ik gevoel: mijn Koning is het zoo waardig, dat met schooner woorden en met edeler stem dan de mijne Zijne grootheid en heerlijkheid worde vermeld en geprezen.”
Zoo zal het zijn en blijven op deze aarde. Naar waarde kan hier niemand ‘s Heeren Naam prijzen. Toch vergete men niet: op het beginsel komt het aan! In de belijdenis der discipelen zien we: zij kenden hunnen Heer en Heiland. Zij hadden Hem lief. Zij vragen niet, wat anderen zeggen of hoe anderen over Jezus denken, neen,uit de volheid van hun hart verklaren zij in oprechtheid: »Gij zijt de Christus Gods.” Daarin lag begrepen: Wij kennen geen ander, wij zoeken en begeeren geen ander, wij zeggen amen op de openbaring Gods, door den mond zijner heilige Profeten tot ons gekomen. Die Christus Gods is de gave Gods, het welbehagen Gods, in wien al de volheid der godheid lichamelijk woont. Door het geloof in Hem zult gij, oprechte discipel en discipelin des Heeren, als anderen zich van Jezus afkeeren en Hem verlaten, op de vraag: “wilt gijlieden ook niet weggaan?” met Petrus antwoorden: »Heere! tot wien zullen wij heengaan, want wij hebben bekend en geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levendigen Gods, bij Wien de woorden des eeuwigen levens zijn.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1893

De Wekker | 4 Pagina's

„De Christus Gods”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1893

De Wekker | 4 Pagina's