Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (III)

Een verhaal, door R. van U.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Dijk, die zeer kalm van aard was en niet tot de veelpraters behoorde, was door Kampers, wiens tong zeer rap was en die dikwijls zelf niet eens begreep wat hij leuterde, al verder en verder gevoerd op het hellend vlak der zonde, waarop zich reeds van nature ieder mensch bevindt (Gij kent immers de beschrijving van den mensch, die Gods Woord geeft ?
En kunt ge wel enkele texten uit uwen bijbel opzoeken, die duidelijk aantoonen, dat »wij ganschelijk onbekwaam zijn tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij wij door den Geest Gods wedergeboren worden ?” En weet ge ook wel te zeggen, waaraan ik die cursiefgedrukte woorden ontleen?)
»Hellend vlak,” zeide ik daar. En onwillekeurig hebt gij er toen al bij gedacht: ja, als men eenmaal op een hellend vlak is, is men aan’t glijden; en hoe verder men daarop glijdt, hoe sneller men het eindpunt bereikt! Op school, bij het onderwijs in de natuurkunde, hebt ge zeker wel meer van het hellend vlak geleerd, dat ge op mijne mededeelingen omtrent Van Dijk in toepassing kunt brengen. En ik maak er nog de opmerking bij; als er dan bovendien aan den voet van dat hellend vlak iemand staat, die krachtig aan den glijder trekt, dan bereikt deze nog des te spoediger het eindpunt.
Ook Van Dijk ondervond dat, Helaas, hij werd met kracht voortgestuwd en voortgetrokken op het hellend vlak, op het pad der zonde, waarop Kampers met hem arm in arm ging. ‘t Duurde niet lang of het was al ver over middernacht eer Van Dij k des zaterdags thuis kwam, en niet zelden was dan zijn hoofd minder helder en zijn tred weinig vast. Zijne vrouw had wel eens gezegd: »Gerrit! ik zou toch zoo graag nebben, dat je ‘s avonds wat eerder thuis waart; ik zit hier zoo lang alleen en zou zoo gaarne willen, dat je den avond thuis doorbracht!” Maar Gerrit had daarnaar geene ooren. »Vrouw!” zei hij dan gewoonlijk, "je weet, dat ik de gansche week druk in de weer ben om je een goed weekgeld thuis te brengen. Nu begrijp je toch wel, dat ik des zaterdag-avonds wel een poosje ontspanning wil hebben; de boog kan niet altijd gespannen zijn, zegt Kampers vaak; en zoo is het; een mensch moet toch ook wat hebben op de wereld!" Vrouw van Dijk zweeg dan gewoonlijk, maar dacht: ja, het is wel waar, een mensch moet eenige uitspanning of ontspanning hebben: maar mijn man had, dunkt mij, toch ook ontspanning, als hij des zaterdagsavonds gezellig bij mij thuis bleef en een goed kop koffie met mij dronk. Ik zou, dacht vrouw van Dijk, hem graag op een stukje koek of zoo iets willen trakteeren, als hij dat wilde doen. En voordeelig was het misschien ook, want naar het weekgeld te oordeelen, kost zoo’n avondje in»de Postwagen nog al wat. En daarbij-zoo redeneerde de vrouw verder,— in den regel is mijn man slecht gehumeurd als hij na die z. g. ontspanning thuis komt.
Vooral des zondags viel het vrouw van Dijk op, dat haar man niet meer als vroeger was. Hij was nu des zondags stil, afgetrokken. ...Vroeger,” zei ze, »ging hij altijd tweemaal ter kerk, had graag dat er des zondagsavonds eens vrienden kwamen, die met hem over den bijbel en allerlei godsdienstige dingen spraken, en bij de week-predikatie of des maandags op de bijbellezing miste hij nimmer. Nu komen die vroegere vrienden niet meer met hem over die zaken spreken, en hij heeft nu altijd verhindering om naar de week-preek of naar de bijbellezing te gaan. En als ik hem eens zeg: »»man! moet je van avond niet naar de bijbellezing?” dan is altijd het antwoord: » vrouw! hoe kunt ge dat nu vragen; ik heb immers geen tijd ; ‘t is nu tijd om wat te verdienen: over enkele maanden is ‘t weer winter en dan staan de verdienste stil.”
Vrouw Van Dijk wist niet wat de oorzaak van dit alles was; en zij kon het ook niet weten, kleine lezer of lezeres!
En gij, hebt gij het reeds kunnen gissen uit hetgeen ik u mededeelde van de redeneeringen van Van Dijk en zijne vrouw? Niet? Dan zal ik het u zeggen.
Van Dijk noemde zijn bezoek aan den herberg »de Postwagen” eene ontspanning of uitspanning. Dat was het evenwel niet niet! Door de redeneering van Kampers en andere vrienden en door den sterken drank, die er in »de Postwagen” werd gebruikt, was Van Dijk daar geenszins tot zijne ontspanning. Hij zelf gevoelde dat duidelijk den volgenden dag, — des zondags, wanneer hij zich het gesprokene van den vorigen avond nog eens te binnen bracht en daarover aan het peinzen geraakte. Dan dacht hij menigmaal: zijn mijne tegenwoordige zaterdagavonden beter, dan die ik vroeger had? Heb ik nu gisterenavond inderdaad genoegen gehad? Was het werkelijk eene ontspanning voor mij, gelijk ik aan mijne goede vrouw steeds voorgeef? Heb ik iets in »de Postwagen” geleerd, dat mij helpen kan, — iets dat mijne vrouw en mijn kleinen Willem baten kan? Heb ik de kennis van mijn vak er uitgebreid? Waarlijk, verdiend heb ik er niets, en.....verteerd? Ja, die avondjes kosten op den langen weg nog al wat, want men moet dan toch ook meêdoen; — men wil niet bij een ander achterstaan. En des zondags?! Ja, men zou, als men in mijn hart kon lezen, de bekentenis zien, dat ik geen zondag meer heb, gelijk ik die vroeger heb gehad. Toen gevoelde ik inderdaad, dat het zondag was! En als ik dan denk aan mijn vader en aan mijn moeder! Neen, laat ik aan hen maar liever niet denken; want zij zouden, als ze mij op zaterdagavond en op den zondag zagen, onder tranen zeggen: is dat nu onze Gerrit? Neen, ik ben niet wat ik zijn kon en zijn moest! Zouden vader en moeder, die toch beiden in den hemel zijn, daar weten hoe ik ben, wie ik ben, waar ik den Zaterdagavond slijt en hoe ik den Zondag doorbreng? Als zij ‘t wisten, zouden zij, geloof ik, schreien over mij! Ja ik doe verkeerd,glad verkeerd ! Ik behoor niet bij Kampers, bij v. d. Weel en Jansen! ‘t Is mis, heelemaal mis, dat ik in »De Postwagen” kom. En dan mijne vrouw en mijn kind! Ik hen niet voor hen wat ik voor hen behoor te zijn; ik moest, als ik goed deed, den Zaterdagavond thuis zijn en ook den Zondag anders besteden; mijne vrouw en kleine Wim hebben rechtop mij. Ik doe verkeerd, glad verkeerd! Maar .... wat zal men, als ik op eens wegblijf uit »De Postwagen”, daar wel van mij zeggen?

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1893

De Wekker | 4 Pagina's

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1893

De Wekker | 4 Pagina's