Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (VIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (VIII)

Een verhaal, door R. van U.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zeiden, dat een gelukkige zondagmiddag het genot van dezen blijden dag nog verhoogen zou.
En zoo was het.
’s Middags ging Van Dijk een dei-vrienden, die reeds zoo lang van hem vervreemd waren, even bezoeken. Op den weg naar diens woning herinnerde hij zich gedurig de vraag, die dien morgen hem zoo welmeenend was toegevoegd: »is Gods volk nog uw volk?” En ’t was hem soms, alsof ook aan hem, als eenmaal aan den discipel des Heeren, werd gevraagd: »hebt gij Mij lief?” En dan sloeg hij de oogen naar den blauwen hemel en dacht aan den Hemel der hemelen, vanwaar de Kenner dei-harten hem gadesloeg. Ja, dacht Van Dijk, de Heere weet alle dingen, Hij, die mij altijd zag (ook toen ik wel in »de Postwagen” zat), Hij ziet en doorziet mij ook nu en Hij kent den innigen wensch mijner ziel om voortaan naaide eischen van Zijn Woord te leven. Eene zee van beschuldiging en zelfverwijt kwam nu in hem op. Hij dacht er aan, hoe hij getracht had zichzelven gelukkig te maken en een rustig leven te bekomen; hij dacht aan de zoogenaamde vrienden, die hem in »de Postwagen” met allerlei holle klanken en met het bouwen van allerlei luchtkasteelen van een beter spoor hadden gevoerd; hij dacht aan den vriend, dien hij nu ging bezoeken; bij dacht aan het verdriet, dat hij zijne vrouw vooral des zaterdags en des zondags had aangedaan; maar vooral gedacht hij met diepe smart de uren, die hij had verbeuzeld en verzondigd, toen hij zich had kunnen bezig houden met den dienst des Heeren. Menig bijbelwoord herinnerde hij zich nu en ’t was hem, of al die texten hem thans toeriepen, dat Gods Woord alleen waar licht op het levenspad kan geven en dat hij had verzuimd dat Woord te onderzoeken. Daar viel hem weer het lieve versje in, dat hij in zijne jeugd had geleerd:

»Bij ’t openslaan van ’t Boek der boeken
Gedenk, o Christen! dag aan dag,
Dat wie dit Woord wil onderzoeken
Geen eigen licht vertrouwen mag!
Geen menschenwijsheid zou hier baten,—
Geen vlijt’ge arbeid hier volstaan;
Alle eigen wijsheid dient verlaten,
Een ander oog moet opengaan !
Vóór dat g’ u dan begeeft tot lezen,
Valt, Christen! uwen God te voet,
Opdat een heilig, heilzaam vreezen
Zich meester make van ’t gemoed.
Vraag, eer gij verder gaat, een’ zegen;
Vraag oogen, ooren en een hart!
En Jezus zelf, Hij koom’ u tegen;
De Geest geev’ licht in vreugde en smart!”

Zoo redeneerende kwam Van Dijk nabij de woning van Kampers, die hij voorbij moest om bij zijn’ vriend Brouwer te komen. Nu hij nabij Kampers’ huis was, sprak in zijn binnenste eene stem: »Karnpers zal u allicht even binnen roepen, als hij u ziet gaan, en wat zult ge dan aan Kampers zeggen ?” Eerst wilde Van Dijk naar die stem luisteren en maar naar huis terugkeeren. Hij stond een oogenblik stil en zuchtte. »Neen,” zeide hij eindelijk tot zichzelven, »dat nooit; mijn besluit staat vast; ik heb het straks aan God in den Hemel beloofd, mij niet meer met Kampers en zijn soort te zullen inlaten; al kwamen er ook duizend mannen als Kampers met nog duizendmaal gladder tongen , ik weet dat de Heere mij moed en vrijheid zal geven in het oogenblik, wanneer ik daaraan behoefte heb. Hij heeft het beloofd!”
Moedig stapte Van Dijk het huis van Kampers voorbij.
Toen hij nabij Brouwers huis kwam, hoorde hij in de verte psalmgezang. Zijn hart ging open. Hij stond een oogenblik stil. Het psalmgezang eindigde, doch ook slechts voor een oogenblik, want daar klonk het op eens weer:

»Nooddruftigen wil Hij verschoonen;
Aan armen, uit gena,
Zijn’ hulpe ter verlossing toonen;
Hij slaat hun zielen ga,”

Nog eer het vers ten einde gezongen was, stond Van Dijk op den drempel der woonkamer van Brouwer. Hij groette de vrienden — er waren een zestal bijeen — en nam plaats. Geen woord kwam er over Van Dijk’s lippen. Allen zwegen, totdat Brouwer eindelijk zei: »hoe is het, Van Dijk? Is het wel met u?” Van Dijk’s lippen bewogen zich en een traan kwam in zijn oog. »Ik weet niet, wat ik op die vraag moet antwoorden,” zei Van Dijk, »want ik durf er niet op antwoorden, wat eenmaal door de Sunamietische werd gezegd: »het is wel!” Alleen zou ik durven zeggen: het is beter dan het geweest is!” En nu begon Van Dijk zijn leven van de jongste maanden te schetsen. De vrienden waren geheel en al oor. Zij waren blijde met den ommekeer van Van Dijk en allen spraken den wensen uit, dat hij mocht standvastig worden bevonden in zijn voornemen om de zonden boe langer hoe meer te haten en te vlieden en in zijne belijdenis, dat hij bij aanvang lust en liefde kende om naar den wil van God in alle goede werken te leven. Veel werd er nog gesproken over het voorrecht van hen, die weten, dat zij, na de reis door het leven, eene eeuwige heerlijkheid zullen ingaan. Toen Van Dijk huiswaarts keerde, kon hij zijne vrouw de boodschap meebrengen, dat de »oude vrienden” dien avond bij haar »op de koffie” kwamen. Dat vrouw Van Dijk met dat bericht zeer ingenomen was, begrijpt gij. Het was dan ook inderdaad een genotvolle avond, die aan dien dag was verbonden. De vrienden gevoelden zich beter dan ooit te voren thuis in Van Dijk’s vriendelijke woning; ’t was hun alsof de woning en vooral de bewoners geheel veranderd waren. En vooral toen de vrouw des huizes begon te spreken uit hare ervaring van de laatste weken, was er op menig gelaat in dezen lieven kring innige blijdschap te lezen . Vrouw Van Dijk en Brouwer vooral hadden het bijzonder druk, toen er gesproken werd over de verborgen omgang, die de Heere wil oefenen met zondaren en zondaressen. Zij vertelde, dat zij het versje al zooveel jaren gekend en vaak gezongen bad, dat »Gods verborgen omgang vinden zielen, waar Zijne vrees inwoont,” maar dat zij het vroeger nimmer had begrepen. Thans, nadat zij op hare knieën was gekomen en hare oogen waren opengegaan voor hare »onbetaalbaar” groote schuld, die zij bij God gemaakt had, maar ook voor de zee van liefde en genade, die de Heiland Jezus ontsloot, — thans wist zij wat zij door dat heil-geheim had te verstaan, waarover de de psalmdichter in dat versje spreekt. Van Dijk kon zijne ooren schier niet gelooven; zóó had hij zijne vrouw nooit te voren hooren spreken. Hij zelf zeide dien avond weinig; hij moest dan ook gedurig van zijne zitplaats opstaan om Wim met een »mooi praatje” rustig te houden, want Wim was, door al de drukte en het psalmgezang in de anders zoo stille woning,gedurig uit zijne slaap opgeschrikt, en Van Dijk, die zoo blijde was met hetgeen zijne vrouw van zichzelven kon vertellen, wilde dezen avond gaarne de zorgen voor Wim op zich nemen.
Het was reeds laat in den avond, toen men, nadat men gezamenlijk op gebogen knieën den Heere had gedankt en gebeden, scheidde. Vrouw van Dijk zeide, toen de vrienden waren heengegaan: »’t is een heerlijk avondje geweest,— een avond, dien ik nooit zal vergeten!” En Van Dijk stemde daarmede in en voegde er bij: »zulke avonden hadden wij meer kunnen hebben; — ik heb ze verhinderd. Enkel door mijne schuld bleef al die blijdschap buiten ons huis. Maar als de Heere wil en wij leven, zal het voortaan anders zijn in ons huis. Dat bid ik met heel mijn hart!”
»Als de Heere wil en wij leven!” zei Van Dijk. Misschien zeide hij het niet met de gedachten, die ons hart bij het uitspreken van die woorden steeds diep moesten doordringen en die ook zijne ziel moesten vervullen met het oog op den tijd, dien hij tegenging, want…. Van Dijk zou slechts weinige zulke dagen meer op aarde slijten en ook aan hem zou de God van leven en dood bewijzen, dat de sterkste, ook het sterkste lichaam, enkel ijdelheid is.

(Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1894

De Wekker | 4 Pagina's

De Heere is nabij degenen, die Hem aanroepen (VIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1894

De Wekker | 4 Pagina's