Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene geschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene geschiedenis

medegedeeld door M. G. M. v. d. W. te U.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor ruim 8 jaar was ik helpster op eene zondagschool en genoot daar veel in den omgang met kinderen. Het gebeurt veeltijds, dat men onder al de leerlingen eener school allicht een kind aantreft, dat bijzonder aantrekt. Dit was ook op mijne zondagschool het geval. Van een nog zeer jong meisje, Wilmientje K. geheeten, hield ik zeer veel en het kind hing ook mij aan, alsof ik eene zuster of moeder van haar was. Gedurig gaf ik haar leerzame boekjes met christelijke verhalen. Men kon bet haar niet zelden aanzien, dat het bij het lezen dier verhalen niet bij bloot werktuigelijk lezen bleef, maar dat het gelezene vaak dieper ging dan tot het hoofd. En later bleek, dat het gelezene en het zondagschool onderwijs ook vruchten zou voortbrengen.
Nadat omstandigheden mij hadden genoodzaakt mijnen arbeid aan de zondagschool te staken, hoorde ik in langen tijd niet veel meer van Wilmientje ; zelfs miste ik later, door hare verhuizing, haar adres. Groot verlangen had ik gedurig haar nog eens te ontmoeten. Verleden jaar had ik dat voorrecht. “Wilmientje was toen bijna 16 jaar oud. Mijn eerste vraag was natuurlijk: »wel, Mientje! hoe gaat het?” En haar antwoord? Het was dit: »Och, juffrouw! ik wilde wel, dat ik nog bij u op de zondagschoolbank zat en ik u kon hooien vertellen welke groote dingen de Heere Jezus deed om zondaren en zondaressen van den dood en de hel te verlossen.” Dat antwoord deed mij eenerzijds blijde aan, maar het stemde mij anderzijds ook tot droefheid, als ik er aan dacht, hoe weinig ik met mijne ziel in da verlossende liefde en het dure offer van den Zaligmaker van zondaren bezig ben !
Ik meende toen in het magere, ziekelijke gelaat, dat groote zwakheid teekende, duidelijke ken-teekenen te zien van eene kwaal of van eene ziekte, die dreigde.
Zij vertelde mij, dat zij als »dagmeisje” een dienst had en hard moest werken. ‘s Avonds was zij thuis; als ik haar dan eens wilde bezoeken, het zou haar zeer aangenaam zijn (zij woonde in een nauw steegje op de Lange Nieuwstraat, in onze stad.)
Opmerkelijk was het, dat zij vroeg: »maar, juffrouw! als ik ‘reis ziek word, zou ik toch ook graag weten waar u woont.” Ik gaf haar mijn adres, maar zei er bij; »maar, Mientje! denk je dan, dat je ziek zult worden?”— » Och, juffrouw!” was het antwoord, »u weet wel, dat ik zoo zwak ben; ik zal wel niet oud worden en.....ik wensch ook niets liever dan maar bij mijn Heere en Heiland te zijn I” Opgeschrikt door zoo’n antwoord uit een kindermond, antwoordde ik; »maar Mientje! geloof je dan, dat je den Heere zoudt ontmoeten als de Borg voor je ziel, als je sterven moest?” En kort en krachtig antwoordde zij daarop: »Zeker, juffrouw!”
Wij scheidden, nadat ik haar had beloofd, dat ik, die dienstbaar 1) ben en dus maar niet kan gaan en komen wanneer ik wel zou willen, Wilmientje eens zou bezoeken.
Een maand of drie later kreeg ik bericht, dat Mientje erg ziek was en mij zoo gaarne eens zou ontmoeten.
Ik toefde niet. Ik vond, na lang zoeken, het huisje, waarin Mientje met haar moeder huisde. Ik ging do trap op en klopte, volgens de gegeven aanwijzing, aan de eerste deur rechts op het het portaaltje, waarheen de trap mij geleid had. »Ben ik hier terecht bij vrouw K..?” vroeg I ik. Op het bevestigend antwoord, dat ik ontving, trad ik binnen en zag al spoedig in de bedstede, waarop onmiddellijk mijn oog viel, het vermagerd gelaat van mijn lieve jonge vriendin, — een gelaat, dat een teringlijden in de laatste levensweken teekende. De oogen stonden hol ingezonken en de wangen waren ingevallen. Ik liep op het bed toe, maar de kleine lijderes sloeg hare oogen niet open; zij was er trouwens aan gewend, dat men in do kamer, waar zij lag, heen en weder liep en sprak, daar het ziekenvertrek ook het eenige. woonvertrek was.
«Mientje!” zei haar moeder, »daar is de juffrouw; die komt eens zien, hoe’t met je is; je hebt immers zoo naar haar verlangd!”
Mientje sloeg de oogen op, — de oogen. die mij zoo onnatuurlijk groot voorkwamen, maar zoo helder mij aanblikten.
Ik groette Mientje en vroeg haar of zij al lang ziek lag.
»Al veertien weken, juffrouw!” antwoordde zij. En hij dat antwoord zag ik eerst recht de uitdrukking harer oogen, —eene uitdrukking, waarvan ik mij niet recht rekenschap kon geven. ‘t Was mij, alsof uit die oogen iets naar buiten uitstraalde van hetgeen daar binnen, in de ziel omging.
»Ik kom eens zien, hoe ‘t met je gaat,” hernam ik, en of je nog al eens iets tot verkwikking gebracht wordt,”
Mientjes moeder vatte daarop het woord en zei: »O ja, juffrouw! Mientje krijgt eiken dag melk van de juffrouw, hij wie zij diende. Die juffrouw hield zooveel van haar.”
»Ja,” zei Mientje: »maar u houdt ook veel van mij, nietwaar, juffrouw?” En bij deze woorden keek zij mij aan, en liet er op volgen: »maar ik houd ook veel van u!”
Ik had behalve eenige versnaperingen, die zij zich goed liet smaken, enkele lieve boekjes voor Mientje medegebracht. Ik ontstelde, toen zij haar vermagerde handjes uitstak om de boekjes aan te nemen. Op haar verzoek nam ik op mij, haar iets voor te lezen en vroeg haar wat zij dan gaarne wilde voorgelezen hebben.
»Het liefst uit 2 Corinthe, het 5de hoofdstuk,” zeide zij.
Toen ik een gedeelte van dit hoofdstuk had voorgelezen, sprak ik even met Mientje over het gelezene en vroeg haar o. a. ook, of ook zij wist, dat straks, als zij sterven moest, zij een gebouw in den Hemel zou hebben, — een woonplaats, van den Heere haar geschonken.
»O, ja, juffrouw!” was het blijde antwoord, dat verheugd en met luide stem over de lippen gleed; »ook voor mij heeft de Heere Jezus Christus met Zijnen zoendood een eeuwig huis gekocht en betaald.” En nauwelijks had zij die woorden uitgesproken of zij riep uit: "O, lieve Heere Jezus! haal mij maar spoedig. Amen!”
»O,” liet zij kort daarop volgen, »als ik daar ben, dan zal ik er eerst recht blijde over zijn, dat u mij zoo vaak op dien lieven Heiland hebt gewezen!”
Zoo sprak zij nog eenige oogenblikken door, ook nadat ik naar de gronden van hare blijde verwachting had gevraagd en daarover met haar had gesproken. Ik mocht haar zwakke gestel echter niet te vee! vermoeien met spreken en verliet daarom dit rijke ziekbed, dat in menig opzicht tot beschaming voor mijzelven was, maar in andere opzichten mij ook tot dank stemde. Mientje gaf mij de wenk mede toch spoedig nog eens terug te komen, »want,” voegde zij er bij, »ik zal niet lang meer op aarde zijn.”
Twee dagen later zat ik weer aan ‘t ziekbed van Mientje, dat gauw sterf bed zou worden. zij sliep. Ik sprak eenige oogenhlikken met de afgematte moeder, die door het vele nachtbraken er vreeselijk afgemat uitzag. De moeder vertelde mij, op mijne vragen, dat zij in al de weken van Mientjes lijden nog geen enkele klacht van hare lippen had gehoord, zelfs ook niet in de oogenblikken van hevige pijn. Dan riep zij gedurig uit; »»ja, moeder, ik heb wel veel pijn, maar och, het is nog niets in vergelijking van hetgeen de Heere Jezus leed om mij in den Hemel te kunnen brengen. En, nietwaar moeder! Hij hing tusschen twee moordenaars en ik lig nog naast mijne lieve moeder!”“ »Maar o, juffrouw! ‘t zal wat te zeggen zijn, als ik deze lieveling, mijn eenige, die ik bezit, moet missen.”
»Moeder!” riep Mientje op eens, »is de julfrouw er weer?”
Ik ging naar haar bed en vroeg hoe ‘t met haar was, en of zij goed had geslapen.
»O, ja!” was haar antwoord, »wat was dat heerlijk. Ik zag den Hemel geopend, en ik heb daar den Heiland gezien met een schare van engelen rondom Hem. O, wat is dat versje waar:

Bij den Heere Jezus is het heerlijk,
In Zijnen hemelhof;
Daar zingen serafijnen
Voortdurend Zijnen lof!

O, juffrouw! niets dan eeuwige vreugde!”
En terwijl ik onder haar spreken haar aankeek, zag ik een glans van blijdschap, van innige vreugde op haar gelaat. »O,” zei ik, »ik zou wel met je willen meereizen, lieve Mientje!” — »Dat zou heerlijk zijn,” antwoordde zij, »en wie van ons beiden zou dan wel het eerst den lieven Heiland omhelzen?”
Ik antwoordde, dat ik meende, dat Mientje wel de eerste zou zijn.
Zij gaf daarop geen antwoord, maar vroeg of ik eens voor haar wilde zingen: »Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort,” enz. (Ps. 89.) Toen ik dit vers gezongen had, zei de lieve zieke: »hoe jammer, dat ik niet kan meezingen; maar ach, ‘t is eigenlijk zoo erg niet, want straks, daarboven, zal ik eeuwig zingen. En o, als mijn lieve moeder daar ook eens mag komen! Nietwaar moeder! u hebt mij beloofd in het vervolg eiken dag Gods Woord te zullen lezen en te zullen vragen, dat de Heere u bidden wil leeren?”
De moeder antwoordde toestemmend.
Ik moest, om Mientjes krachten te sparen, heengaan en beloofde den volgenden dag terug te komen, daar ik meende te zien, dat Mientjes strijd haast was volstreden.
Toen ik des anderen daags reeds in den vroegen morgen terugkeerde, zag ik dat Mientje reeds stervende was. Ik wilde toch nog zoo gaarne een woord van haar vernemen. »Hoe is het, Mientje?’ vroeg ik. »O,” was het antwoord, ik sprak mijn Heiland reeds; nog maar korten tijd, dan zal ik eeuwig bij Hem zijn! — U moet nog eens even Psalm 103 voor mij lezen. Wilt u dat doen?” Ik las dien psalm en had nauwelijks het laatste vers gelezen of Mientje begon met heldere stem te zingen:
»Geen vader sloeg met groote mededoogen,” enz.
Maar nauwelijks had zij het vers ten einde gezongen of zij riep: »O, Hij komt! Dag moeder’ dag juffrouw! Dank voor al wat gij deed! Treur niet; want ik juich; — ik juich voor eeuwig!”
Zoo ging W. K. op 28 Oct. 1893 naar haar eeuwig thuis.

1) In de steden heet ook een dienstmeisje helaas juffrouw!

Wij danken onze waarde zuster voor de toezending van het bovenstaande. Zegene de Heere het verhaal aan vele kinderharten !

Red.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Eene geschiedenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1894

De Wekker | 4 Pagina's