Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets naar aanleiding van den brief aan den kerkeraad van Suawoude

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets naar aanleiding van den brief aan den kerkeraad van Suawoude

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat er onder de Christ. Gereformeerden geene heldere koppen worden gevonden, wisten we, sedert Dr. K. ons dit zeide.
Dat de Doleerenden zulks toestemmen, is ontwijfelbaar zeker; maar dat er onder hen, die vroeger Christ. Gereformeerd waren, zouden worden gevonden, die nog eene schrede verder durfden gaan, wie zou het hebben durven vermoeden?
En toch, de brief, door den kerkeraad van Suawoude publiek gemaakt, levert ons daarvoor het meest overtuigend bewijs, Werd aan de vruchten, te Kampen gerijpt, een certificaat van onwetenschappelijkheid uitgereikt, de "CIassicale heeren” uit de Classis Leeuwarden, zijn zoo vrij geweest, aan den predikant, aan den kerkeraad, ja, aan heel de gemeente van Suawoude, een certificaat van stumperachtigheid uil te reiken. Men moet maar durven!!! Stilzwijgend gaan ze van de onderstelling uit, dat kerkeraad en gemeente eene misdaad hebben gepleegd. Konden ze nu maar bewijzen, dat er gezondigd was tegen het werk Gods en tegen de wetten van den Koning der Kerk! Maar dat kunnen zij niet!
Maar dan toch tegen de wetten der «Gereformeerde Kerken.” Zeer zeker, En als zij nu over de Gereformeerde Kerken denken, zooals Rome over de hare denkt, dan is liet dien broeders niet kwalijk te nemen, dat ze, o, zoo gaarne, zouden zien, dat allen, die tegen hunne Kerken zich stelden, met haar ver- of hereenigden, en dat ze alle middelen, die hun ten dienste staan, gebruiken, om tot dat doel te geraken. Dan kan men het zich zelfs eenigermate begrijpen, dat er onder die middelen zijn, die Rome’s taktiek zeer nabij komen en veel weg hebben van het in praktijk brengen van eene theorie, waaraan, naar men zegt, zekere orde in de Roomsche Kerk niet vreemd is,
Bood onschuldig vragen ze om eene samenspreking, doch verraden dooi’ hunne woorden, dat ze van de gedachte uitgaan: »Gij beseft niet, wat gij doet, gij weet niet, wat gij zegt; om kleinigheden bewerkt ge scheuring, en misleidt anderen met woorden, die eenen schijn hebben. Maar wij, wij zijn de mannen, die weten wat we zeggen, die de schare beter kunnen en zullen inlichten, en bij het licht, dat wij ontsteken, zullen zij wandelen, met ons en allen, die niet de Gereformeerde Kerken dweepen.”
Als men de menschen zoo hoort spreken, en hen hoort zeggen, dat al wat openbaar maakt, licht is, en de waarheid het licht niet vreest, dan zou men mogen verwachten, dat ze zeer getrouw zijn in het openbaar maken. En toch doen ze in werkelijkheid alle geweld om het licht onder de koornmaat te houden, of zelfs de kaars uit te blusschen. Ze ontsteken een dwaallicht, dat het volk bergen voor molshoopen doet aanzien, en zaken van het allergrootste gewicht voor kleinigheden doet trachten doorgaan. Dat licht doet het voorkomen alsof al wat van tegenstanders gezegd wordt, van nul en geenerlei waarde is, als het »formeele recht,” het dus genaamde »Gereformeerde kerkrecht,” en de zoogenaamde «Gereformeerde beginselen,” maar worden gehandhaafd. De gebreken van anderen worden bezien door een vergrootglas, en eigen gebreken door een verkleinglas.
»’t Zijn maar kleinigheden”, zegt men; en de menschen gelooven het, zoolang hun de werkelijkheid niet duidelijk wordt gemaakt. Maar wordt men beter ingelicht, en niet door vooroordeel verteerd, dan houdt de betoovering op. Dat is vele malen gebleken, dat bleek nog de vorige week uit een gesprek, dat een Christ. Gereformeerd predikant en een vroeger doleerend ouderling hielden. Laten we uit dat gesprek de hoofdzaak mogen meèdeelen.
Ouderling. Dat in de gemeente niet alles vlak en effen is, is aan eigen schuld te wijten.
Predikant. Eigen schuld, zegt u? Ja, als ge dat dan maar zóó verstaat, dat die "schuld” een gevolg is van een . schuldige plicht, of wilt ge, van ééne "schuld” die we hadden tegenover de eere Gods en het welzijn der gemeente. Ouderling. Maar ge scheidt u toch om kleinigheden af, omdat men onder de belijders over alles niet gelijk denkt, en er in zake enkele punten der leer een verschillende meening bestaat.
Predikant. Wat n daar zegt, is waar. of ’t echter kleinigheden zijn, is eene andere vraag. Een der grootste, zoo niet de grootste der ^kleinigheden”, wordt echter door u en velen met u over ’t hoofd gezien, of vergeten. Laat mij u in ’t kort mogen toelichten wat ik bedoel. En dan wijs ik u op de Synode van 1892, de vergadering waarop de «Vereeniging” gemaakt werd, en vraag u, hebben de afgevaardigden ter Synode hun mandaat overschreden, ja dan neen? Ze waren afgevaardigd »met las* en macht,” om te doen zooals het welzijn der gemeente eischte, maar bovenal in zooverre de eere en het recht Gods zulks toelieten. Ze waren afgevaardigd en mochten, na beraadslaging en bespreking en na aanroeping van den Naam des Heeren,hunne stern uitbrengen. Doch daarmede was dan ook hun mandaat afgeloopen. Verder mochten ze niet gaan. Dat ze desniettegenstaande, lettende op den eisch en het dreigement van menschen, zijn begonnen, elkander en zichzelven duidelijk te maken, dat men op zulk eene »kleinigheid” de Vereeniging niet kon en mocht laten afspringen; — dat ze zijn heengegaan en hebben, spottende met hun eigen gebed en het antwoord des Heeren versmadende, nogmaals gebeden, en nogmaals gestemd,—zie, dat is hunne zonde en de gevolgen dier daad in hoofdzaak. Het in het aangezicht slaan van het werk Gods van 1834 meenen we niet te mogen, niet te kunnen aanvaarden, zonder tegen liet werk des Heeren in de Scheiding te zondigen, en den zegen, die de Heere aan de kerk der Scheiding schonk, te miskennen.
Die dat nu eene kleinigheid noemt, hij doe bet; doch daarom is het nog geen kleinigheid.
Ouderling. Dat de zaken zóó stonden, heb ik nooit geweten; dat ze de zaak der Vereeniging zoo hebben gedreven, had ik niet vermoed. ]k dank u wel voor uwe toelichting en trek mijne beschuldiging in. Ik geef u volkomen gelijk, Ik had echter de gedachte, dat anti-doleerzucht de hoofdoorzaak was, waarom de Christ. Gereformeerden zich aan de Vereenigde Kerken onttrokken. Predikant. Neen! dat is het niet. We hebben niet in de eerste plaatse den strijd aangebonden tegen de vroegere Doleerenden, maar tegen ons eigen volk.
Niet letterlijk, maar, naar we hopen en vertrouwen, toch zakelijk, hebben we hiermede een gedeelte van bedoeld gesprek weergegeven.
Men kan er uit zien, dat in de "Gereformeerde Kerken” niet alleen de vroegere Christ. Gereformeerden, maar ook de vroegere Doieerenden broodnoodig beter ingelicht moeten worden.
»Ons is door de Classis opgelegd, op onze wijze eene vergadering bijeen te roepen om de menschen beter in te lichten,” zeggen de Classicale heeren in hunnen brief.
Wij meenen, wilde ze het volk naar waarheid inlichten, dat de Classis Leeuwarden dan beter had gedaan, vergaderingen te beleggen, om hun eigen volk in te lichten. De dwaallichten, die ze elders, ja bijna overal laten schijnen, daaraan heeft de gemeente van Suawoude in ’t minst geene behoefte.
Men zij voorzichtig met het beleggen van vergaderingen, maar ook vrage het volk zich ernstig af, of ’t raadzaam is, zich in ’t gevaar te begeven van door dwaallichten van den rechten weg te worden gebracht op wegen, waarop het ware licht in zijn volle glans nimmer zal schijnen. Men vergete niet, dat alle licht dat ontstoken wordt, olie en vlam aan Gods Woord behoort te ontleenen, en niet aan bronnen van menschelijke vinding, zooals: "formeel recht,” «kerkrecht” en »Gereformeerde beginselen.”
’t Is niet in de eerste plaats de vraag of ’t formeele- en het kerkrecht wordt gehandhaafd, maar wel of ’t recht Gods zijn volle beslag krijgt. Men doe wat men tusschen den Heere en zijne ziel kan verantwoorden, maar bedenke, dat de Heere jaloersch is op Zijne eer. Wee hen, die zulks licht achten! De Heere zal het zien en zoeken!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Iets naar aanleiding van den brief aan den kerkeraad van Suawoude

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1894

De Wekker | 4 Pagina's