Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ware praktijk der godzaligheid (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ware praktijk der godzaligheid (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

«Onlangs in mijne boeken ziende,” zoo schrijft ons een broeder uit Zeeland, »viel mijn oog op een werkje van den waardigen Prof. Voetius, tegen de 5 art. der Remonstranten, waarvan de voorrede mij toescheen de ware praktijk der godzaligheid helder voor te stellen, en dat ik de moeite wel waard achtte door velen gelezen te worden.” Instemmende met dit oordeel van dien broeder, nemen we dit, ons gezonden stuk op in «de Wekker”, doch zijn genoodzaakt, omdat het wat groot is, het in twee keeren te plaatsen.
De titel is: » De praktijk der god zaligheid, door Prof. Voetius.
Het luidt aldus:
»Dewijl deze geheele verhandeling hare betrekking beeft tot de praktijk, zoo dient noodwendig vooraf bezien te worden, welke praktijk wij hier bedoelen, op welke proeve de leer zal moeten gesteld worden, opdat men zichzelven hier niet vergisse.
Men merke dan aan, dat wij niet aannemen voor eene Christelijke praktijk allerhande werken of oefeningen van deugden die, zelfs buiten Gods Woord, uit de leeringen van Aristoteles, Seneca, Plutarchus en dergelijke kunnen overgenomen worden, en van natuurlijke menschen, door het licht hunner conscientie en burgerlijke eerbaarheid en wandel, verricht kunnen worden, tot beschaming dikwijls van vele genaamde Christenen; hoedanige praktijk ook bij de belijders van allerlei valsche religie pleegt gevonden te worden, als onder de blinde heidenen: Socrates, Aristides, Hermodotus, Cato, van wiens praktijk de Romeinsche historieschrijver roemt, dat hij de deugd geheel gelijk was en in alles met zijn verstand den Goden nader was dan den menschen, — die nooit weldeed om deugdzaam te schijnen, maar omdat hij niet anders konde doen, — die alleen voor redelijk aannam, hetgeen rechtvaardig en vrij was van alle menschelijke fouten en gebreken.
Zoo wordt ook Antonius Pius geroemd in alles loflijk geweest te zijn en zonder exempel geleefd te hebben, — en Marcus Antonius in heiligheid des levens alle vorsten te boven gegaan te zijn, en een man te zijn geweest van alle deugden en een hemelsch verstand.
Deze praktijk van de heidensche werk-heiligen, inzonderheid van den strengen en stuurschen Cato, wordt door Augustinus zeer ontleedt en bewezen niets anders geweest te zijn dan eene oefening van zonden, door welke vele gebreken zijn bedwongen of ingetoomd, en zulks alles om dat ééne gebrek, namelijk de eerzucht, te voldoen. Ik bidde derhalve, dat vele eenvoudige verleidde schapen dit mogen waarnemen, die zich niet dan al te dikwijls vergapen aan eenigen als gecanomiceerde Heiligen onder de hunnen.
Ook verstaan wij hier geen praktijk der huichelaren, hetzij grove, die, met den christelijken naam, liever en meerder den menschen willen behagen dan Gode, zooals Augustinus zegt, hoedanig de praktijk der Pharizeën was (Matth 6: 1, 2 en 23), het zij openbare en geheime geveinsden, die zichzelven verblijden en behagen met bun doen (Matth. 13:20, 21) en alzoo niet alleen anderen, maar zichzelven bedriegen (Joh. 1 :20), die wel kunnen hebben eene statelijk een blinkende belijdenis, ja, eene ijverige werkzaamheid omtrent de hemelsche waarheden, gelijk mede eene afzondering en ingetogenheid des levens van besmettingen der wereld, — eene temming en inbinding van grove zonden, schandalen en andere menschelijke gebreken, — zelfs in ’t een en ander, zoo het schijnt, meerder moed, gezetheid en matigheid voordoende dan do beste van Gods kinderen, hebbende nochthans niet meer dan het oppervlakkige, en den schijn der praktijk, als waterlooze wolken, dooiden wind van hunne eigen ijdelheid en bedriegelijkheid alleen gedreven zijnde.
Laat ons dit toch bedenken, gij allen, die onze leer aan de praktijk begeert te toetsen, en laat ons in dit gewichtig geval der conscientie niet misgrijpen, ten minste, in het handelen en beproeven der praktijk niet verwerpelijk en zonder praktijk bevonden worden. Het menschelijk hart is bedriegelijk, de satan verandert zich in een engel des lichts, zijne apostelen en dienaars in dienstknechten der gerechtigheid; de mensch weet dikwijls niet van welken geest hij is; de beweging en drift der natuur wordt dikwijls zeer verkeerdelijk voor inspraak en ingeven van den Geest van Christus opgenomen, geliefkoosd en aangebeden. O, dat wij in een’ stillen, ootmoedigen geest, met verloochening van onszelven, in het Heiligdom voor onzen God ons wilden nederzetten, en ter deeg onszelven en onze drift beproeven! Wij zouden ontwijfelbaar dit stuk van de praktijk en dezen ganschen verwarden handel, die met vleeschelijke voorwendsels gedreven wordt, geheel anders inzien. Zoo wij, naar Gods Woord, ons verwaardigden te lezen de godzalige en geleerde Tractaten van W. Perkins, Dijke en Bollot, wij zouden ons merkelijk geholpen vinden om de rechte praktijk der godzaligheid aan te treden en alle leer daaraan te toetsen.
Wij verstaan dan en erkennen dit alleen te zijn de ware praktijk, die, alleen uit het binnenste van onze harten ingeplant, tot de innerlijke verdeelingen der ziele doordringt, en van daar levendig oprijst en doorbreekt in onuitsprekelijke begeerten en verlangens, in een ernstig voornemen en in standvastige, oprechte en ijverige betrachtingen, inwendig en uitwendig naar alle de deelen van den goeden en welbehagelijken wille Gods, in en door gemeenschap der krachtig werkende genade Gods en der verdienste van Jezus Christus, zonder welke alle voorgewende praktijken niet dan blinkende zouden zijn, ja, zonder welke men niets doen of praktiseeren kan (Joh. 15 : 5.) Deze ware praktijk of nuttigheid der heilzame leer heeft vele leden en deelen, die wij met den oudvader Bernardus tot drie kunnen brengen: 1 Het licht der kennis, 2 het onderpand der zaligheid en 3 de sterkte des levens. Het eerste deel moet niet uit de praktijk of nuttigheid van eene leer, die men op de proef stelt, uitgesloten worden, maar voor den grondslag en het beginsel van alle de overige gehouden worden. Het verstand is alles; door assimilatie wordt zeer wel gezegd : bijaldien dan dat oog geen nuttigheid ontvangt uit eene leer, het duister zal niet de geheele praktijk wezen, hoe onnut alle gewaande nuttigheid? Wat is het toch voor eene nuttige of deugzame leere,die het verstand in en door gezonde kennis en geestelijke wijsheid, het oordeel door voorzichtigheid, de conscientie door gevoel en het geheugen door bevinding niet zou volmaken en heiligen, opdat alzoo het geheele lichaam des nieuwen schepsels verlicht werd ?
Immers zien wij, dat het beginsel der vernieuwing, ja, de gansche vernieuwing en alle praktijk daarin gesteld wordt van den apostel (Rom. 12:2 ; Col. 3:10), ja, het eeuwige leven zelf (Joh• 17 : 3) en de vrucht en het doelwit van der apostelen leer en bediening aan de uitverkorene. (Philippensen 1 : 9).
Het tweede bevat het geloof, de zekerheid en het vertrouwen, met de levendige hope, het anker der ziele, en zich die niet schaamt, waaruit spruit die eeuwige troost, die vrede, die alle. verstand te boven gaat, — die blijdschap en die gerustheid, die de rechte vruchten des Geestes zijn (Gal. 5 : 22), waarin het koninkrijk der hemelen bestaat, — in welk geloove, met de gevolgen: de inplanting, opwekking, vernieuwing en oefening, de eigen en voorname praktijk van den Godsdienst gelegen is; want daardoor is ons alles mogelijk; daardoor overwinnen wij de wereld, verrichten die wonderdadige krachten, waarvan de Apostel schrijft in Hebr, 11 : 33. Daardoor worden de harten gereinigd, dat is verlicht, veranderd, gesterkt tot alle oefening, allen tegenstand en strijd tegen den Satan, de wereld en het vleesch. Daardoor zijn wij gebouwd en geworteld in Christus en aan zijnen dood en zijne verdiensten onafscheidelijk aangegroeid, zoodat, waar de rechte oefening van het levendig geloof is, daar is alle praktijk door een noodzakelijk gevolg, gelijk de stralen der zon niet alleen licht, maar ook warmte geven, en hoe zij, weer ineengedrongen zijnde, lichten, hoe zij ook weer verwarmen, ontsteken en branden, — alzoo ook de dierbare kennis van Christus en het kostelijk geloof hoe het weer rijst, en zijn licht tot erkentenis, verzekering en vertroosting ergens uitstort en verspreidt, — hoe het de harten weer in liefde tot God en ijver der goede werken doet ontsteken, zij zijn dan arme praktiseerders, die, altoos van praktijk roepende, dit merg, dit signaal, deze ziel, dit leven, dit al van praktijk missen of verijdelen, willende, in plaats der H. Schrift en ware Godgeleerdheid (welker opperste einde is de troost des geloofs) de zedelessen van Aristoteles en Seneca en dergelijke praktijk in de hand steken. Het derde deel behelst de bekeering, nieuwe gehoorzaamheid en dankbaarheid, waarin zich vertoonen alle de uitnemende stukken, aangetekend van den H. Apostel (2 Cor. 7 : 10, 11); droefheid over (ie verloden zonden, zoo erf- als dadelijke, zorgvuldigheid en vreeze voor het toekomende, nauwkeurige bewaring en een teeder gevoel van de conscientie, waarvan Paulus gedurig zijne praktijk maakte (Hand. 24 : 16), en dat omtrent alle, zelfs de geringste zonden, tot het kleinste geval, de minste punten en kleinigheden toe, ook de verborgene of twijfelachtige dingen, van den minsten schijn des kwaads, van alle aanleiding tot beminde zonden of hatelijke aanhangende zwakheden, — zonder weten en willen, voor ons of voor anderen de minste geboden te ontbinden.
Hierbij komt eene ernstige, gezette, gestadige en ijverige betrachting van nieuwe gehoorzaamheid en dankbaarheid en liefde jegens onze naasten, met alle innerlijke en uiterlijke, gemeeneen bijzondere oefeningen der Godzaligheid, en dit alles met en uit zoodanige verzaking en afstand van onszelven, ja, haat, vertreding en verlating van alles, wat ons lief en waard mocht wezen, dat wij liever van alle creaturen zouden afgaan en varen laten, dan in het allerminste tegen zijnen wille te doen, gelijk onze cathechismus zeer wel zegt, vr. : 94.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1894

De Wekker | 4 Pagina's

De ware praktijk der godzaligheid (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1894

De Wekker | 4 Pagina's