Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het is de Heere!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het is de Heere!”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Joh. 21 : 7.

Na Zijne opstanding uit den dood heeft de Zaligmaker zich herhaalde malen aan de Zijnen geopenbaard. Dit was geheel iets anders dan de wijze, waarop de Heere vóór Zijn sterven onder en met Zijne discipelen verkeerde. Na Zijne opstanding lezen we niet meer van dat alledaagsch verkeer, van dien vertrouwelijken omgang.
Alleen lezen we van »openbaringen” en verschijningen. Alles moest dienen om op een naderend scheiden voor te bereiden. Zonder Zich te openbaren, kende men den verheerlijkten Christus niet. We zien dit in Maria Magdalena, in de Emmaüsgangers, in de discipelen, — we zien het ook hier aan de oevers van de Galileesche zee, waar we een zevental discipelen bij elkander ontmoeten, doch onder wie, bij een eersten aanblik, niet één Jezus herkent.
Wel zag men, bij het aanbreken van den morgen en bij het naderen van het strand, iemand op den oever staan, maar de discipelen wisten niet, dat het Jezus was. Als de visschers van weleer, hadden zij het net uitgeworpen, den geheelen nacht gearbeid, doch niets gevangen. Op het woord van den hun onbekenden vreemdeling; »werpt het net aan de rechterzijde van het schip en gij zult vinden,” gehoorzamen zij dezen wenk en worden met de meest verrassende uitkomst verblijd. Die wonder-volle uitkomst, in verband ook met den bijzonderen indruk, dien de vreemdeling op hen had gemaakt, plaatste hen onwillekeurig voor de vraag: hoe kan dat zijn en waaruit moet dit worden verklaard? Zij zijn nu eenmaal geen menschen, die dit louter aan toeval toeschrijven. Visschers van beroep, ontbrak het hun aan kennis en ervaring in dezen niet, maar zóó iets was nooit gehoord, nooit gezien. Ja, éénmaal hadden deze visschers iets dergelijks bijgewoond, toen Simon op Jezus’ woord: »Simon, steek af naar de diepte,” na den geheelen nacht vruchteloos gearbeid te hebben, ook eene groote menigte visschen in hun net had besloten. (Luc. 5.) Toen was Simon Petrus zóó getroffen geweest, dat hij op het strand aan de knieën van Jezus nedervïel en uitriep: »Heere! ga uit van mij, want ik ben een zondig mensen,” Maar dit is al zoo lang geleden, en er is sedert dien tijd zooveel gebeurd. Vooral wat in de laatste weken is geschied, én met Petrus, én met den Heere Jezus, — de toestand, waarin de discipelen thans verkeeren, is zoo geheel van bijzonderen aard, dat we ons niet moeten verwonderen, dat zelfs Petrus niet aanstonds aan het vroeger gebeurde dacht.
Toch is de Heere thans niet tot Zijne jongeren gekomen om zich als vreemdeling te houden. De Heere wil en zal zich aan hen openbaren.
Doch hoe is ’t mogelijk, dat zij, die zoolang met Jezus hebben verkeerd, Hem niet oogenblikkelijk herkennen?
’t Was toch hetzelfde lichaam, waarin en waarmee de Heere was opgestaan? Zonder twijfel, doch dit was nu een verheerlijkt lichaam. De eigenschappen hiervan te beschrijven kunnen wij niet. Dit behoort tot de dingen, die boven ons bereik zijn. De meest overtuigende bewijzen zijn geleverd — denk slechts aan de openbaring des Heeren aan Thomas — dat Jezus met hetzelfde lichaam is opgestaan, dat aan het kruis gestorven en in den hof van Jozef begraven is. Dat is aanschouwd door en bewezen aan vele getuigen, doch daarmede is nog niet gezegd, dat hetgeen we met onze oogen zien en met onze handen tasten kunnen, ook door ons kan begrepen worden. Verre van daar. De wereld is vol wonderen en het Woord onzes Gods is één aaneengeschakeld verhaal van wonderen, doch niet één van die alle kan de mensch begrijpen, Dit predikt ons eenerzijds de geringheid en afhankelijkheid van den mensch, en anderzijds de grootheid en de majesteit van God.
Dezelfde vraag: »hoe is het mogelijk?” kan ieder oogenblik worden herhaald, als we slechts zien op de zoo geheel verschillende uitwerking van de prediking van het Evangelie. Terwijl de. één daardoor gewonnen wordt voor het koninkrijk der hemelen, zien we den ander daaronder zich verharden, om ten laatste in de vreeselijkste vijandschap tegen Christus en Zijn evangelie zich aan te kanten.
»Hoe is het mogelijk?” zoo heeft menig kind des Heeren van achteren zichzelven gevraagd, nadat de Heere zich ook aan zijne ziel met kracht en met heerlijkheid had geopenbaard.
Hier, aan de zee van Tiberias, wordt het ons aanschouwelijk geleerd, en het is voor alle tijden en geslachten goed dit te verstaan: de Heere kan dicht bij ons zijn, zonder dat wij Hem zien. Mag het ons gebeuren, dat wij Hem zien, gelijk Johannes Hem zag, in en door Zijne groote daden, — dan vragen we niet langer: »wie is deze ?” Dan twijfelen we niet aan Zijn persoon, noch aan Zijn’ Woord, noch aan Zijne werken, maar wij roepen met blijdschap des geloofs als de »apostel der liefde” uit: »Het is de Heere!”
Daar brengt ons echter menschelijke wetenschap niet. Noch kennis, noch gaven, noch historisch geloof, — alleen de openbaring des Heeren doet ons Christus kennen, gelijk Hij waarlijk is: de trouwe en veilige Leidsman en Herder Zijner schapen,die het werk Zijner handen nooit varen laat.
Veel kan er en veel moet er somtijds gebeuren, alvorens het zoover komt, dat we met ons gansche hart gelooven en vertrouwen, dat het.de Heere is, die tot ons kwam en die aan ons zich openbaart.
Er is eene algemeene en er is eene bijzondere openbaring.
In de algemeene openbaring hadden al de Joden gedeeld, onder wie Christus verkeerd en gepredikt had. Van nabij hadden zij den persoon en het werk van Christus gadegeslagen. Getuigen waren zij meermalen geweest van bet verrichten van wonderen. Zoovelen hadden het met hunne eigen oogen gezien, dat, op Jezus’ wachtwoord, Lazarus werd opgewekt. Op dezelfde wijze deelen nog steeds duizenden in de algemeene openbaring van Christus, voor zoover zij leven onder de verkondiging van het Evangelie.
Eene bijzondere openbaring is echter noodig om Christus te zien en te kennen, gelijk Hij waarlijk is, — als den waarachtigen God en het eeuwige Leven,— den eenigen, maar ook algenoegzamen en bereidwilligen Zaligmaker van zondaren. Voorspoed en tegenspoed, allerlei wegen en middelen moeten, onder Gods aanbiddelijk bestuur, daartoe dienen en medewerken. Ook na ontvangen genade zien we nog niet altijd den Heere, waar we Hem moesten zien.
Hoe menigmaal is de klacht van den vrome uit Israël niet herhaald: »Ik heb gedwaald, gelijk een schaap, dat onbedacht zijn’ herder heeft verloren!” Van zoo menig kruis, dat de mensch zichzelven heeft gemaakt, wordt gezegd: »het is de Heere, die het mij oplegt,” en van zoo menigen zegen, die de Heere ons schonk, zoeken we de oplossing in tweede oorzaken.
Gelukkig, dat de Heere zijn doel en oogmerk zal bereiken met en bij de Zijnen! Dat zien we in Simon Petrus en in al de discipelen des Heeren, Eerst een rijke zegen, die erkennen doet: »bet is de Heere,” en dan straks de vraag; »hebt gij Mij lief?”
Eerst een belangstellende vreemdeling, dan een machtige Beschikker, zelfs over de visschen der zee, ten laatste een Verlosser vol ontferming, die de zonden Zijns discipels vergeeft.
Is dit alles wel verstaan en begrepen, dan is het de Heere, die de Zijnen tot volgen roept. Tot dat volgen is nood zakelijk, dat we Hem kennen als den Heere, Dan volgen we met lijdzaamheid, met onderwerping, met liefde, met vertrouwen. Dan volgen wij in ’t geloof, dat de Heere zal bevestigen het woord Zijner belofte: »Waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn.”
Dan verlaat Levi den tol en Petrus zijn vischnet, — dan geven wij ons met lot en weg Hem over, die voorde Zijnen zorgen zal.
Opmerkelijk is bet, dat Johannes het eerst Jezus herkent.
Die Johannes maakt Petrus en ook zijne andere broederen opmerkzaam, en zoo wordt de één een zegen voor den ander.
Zoodra Petrus het van Johannes heeft verstaan, trekt bij het opperkleed aan, werpt zich in de zee, en, terwijl het net met de visschen op het strand wordt gesleept, is aller oog op Jezus gericht.
Nog durfde niemand Jezus iets te vragen. Het oogenblik breekt echter spoedig aan, waarin de openbaring des Heeren zoo duidelijk, zoo heerlijk wordt, dat alle twijfel wegvalt en een stil en geloovig amen in aller harte bevestigt, dat het waarlijk de Heere is.
Gevoel en bevinding beschrijven kunnen we niet. Slechts schaduwen kunnen daarvan geteekend worden. Toch laat zich denken, wat zalige gewaarwordingen ook deze openbaring des Heeren de discipelen deed smaken. Hetzij de Heere zich in bestraffing en kastijding, hetzij Hij in bemoediging en onderwijzing zich aan ons komt te openbaren, — als we slechts zien en gelooven mogen, dat Hij het is, die tot ons komt, dan buigen we, in tegen-heden en beproevingen, ons ootmoedig en onderworpen voor Hem neder, terwijl we, deelende in de verrassende blijken Zijner gunst en liefde, in en onder bijzondere zegeningen, aanbiddend en God verheerlijkend, als de zoo bijzonder geliefde discipel des Heeren, uitroepen: »Het is de Heere!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1894

De Wekker | 4 Pagina's

„Het is de Heere!”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1894

De Wekker | 4 Pagina's