Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levend gemaakt met Christus (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levend gemaakt met Christus (I)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Maar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; uit genade zijt gij zalig geworden.” Efezen 2 : 4 en 5

Levend gemaakt met Christus, — voorwaar, er is geene behoefte zoo groot, geene weldaad zoo onschatbaar, geen kenteeken van genade zoo duidelijk, geene dankensstof zoo rijk, als de Apostel Paulus met deze woorden hier omschrijft.
Waar leven wordt gemist, heerscht de dood. De dood is de tegenstelling van het leven. In zulk een’ toestand had Paulus, hadden ook de Efeziërs verkeerd, voordat zij waren wedergeboren.
In zulk een’ toestand verkeert ieder mensch van nature, zoolang hij niet wedergeboren is. Dit is de grootste ellende, waaraan ieder Adamskind onderworpen is. In zonden ontvangen, in ongerechtigheid geboren, van nature een kind des toorns, — in dien toestand mag men, wat de uiterlijke openbaring betreft, wat meer of minder beschaafd, wat meer of minder gunstig onderscheiden zijn, maar ‘t wezen van de zaak is hiermee, voor allen zonder onderscheid, naar waarheid uitgedrukt: dood door de misdaden. Gelijk de tijdelijke, — alzoo heeft ook de geestelijke dood eene oorzaak, en die oorzaak is de zonde. Met het woord "misdaden” wordt dit op de krachtigste wijze uitgedrukt. In vers 1 zien we de woorden: »zonden” en »misdaden” als woorden van onderscheider beteekenis, naast elkander gebruikt. Misdaad wijst vooral het straf-schuldige van de zonde aan. »Door ééne misdaad is de schuld gekomen over alle menschen tot verdoemenis.” Met Adam had God Zijn verbond gemaakt, en in Adam waren alle zijne nakomelingen begrepen.
Verzonken in de blindheid van het heidendom, levende zonder God en zonder hoop, had de Heere ook te Efeze, door Zijn Woord en Geest, Zijne gemeente vergaderd, uitverkoren van vóór de grondlegging der wereld. Wat baatten dezen menschen al de schatten van hot rijk Efeze, wat baatten hen al de kunsten en wetenschappen der heidenen, zoolang zij dood waren door de misdaden ? Groot was de Diana der Efezen, groot was deze stad in rijkdom en weelde, bij andere vergeleken, maar te midden van dat alles had het licht van het Evangelie, door Paulus gepredikt, hen doen zien, hoe groot de armoede en de behoefte des zondaars is voor God.
Daaruit te verlossen, staat niet in de macht van menschen, — dat vermag alleen de Heere, voor wien geen ding te groot of te wonderlijk is. Die verlossing is maar niet eene tijdelijke, — zij staat met de eeuwigheid, zij staat met ziel en lichaam in verband.
Daarom is zij zoo onbegrijpelijk groot. Zij is de openbaring van Gods welbehagen; zij predikt en bewijst ons, dat God rijk is in barmhartigheid. Die verlossing geschiedt uit loutere genade, ‘t Is vrije gunst van God. Rechtvaardig had de Heere allen kunnen laten verloren gaan. Geen wonder, dat de apostel, van de grootheid dezer verlossing doordrongen, zich van den rijkdom van Gods barmhartigheid bewust, in ‘t begin van dezen brief, dankend en Godverheerlijkend uitroept: »Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus.” Was Christus gestorven voor de zonde, Hij was »opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.” De opstanding van Christus had het volle, het eeuwige en onsterfelijke leven in Hem doen aanschouwen. God had met Christus ook zijn volk levend gemaakt, gelijk zij ook met Hem gezet zijn in den hemel. Al wie wedergeboren is, leeft in, met en door Christus, — leeft als vrucht van de groote liefde, waarmede de Heere al de Zijnen van eeuwigheid heeft liefgehad.
Wie deel beeft aan Christus, den levenden Verlosser, die zal leven, al ware hij ook gestorven. Gods liefde verandert niet, Zijne genade is eeuwig. Onze ontrouw zal Zijne trouw niet te niet maken. Met insluiting van zichzelven, zegt de apostel: God heeft ons levend gemaakt met Christus.
Wie zal deze genade ooit naar waarde kunnen roemen? Onze taal is er te arm, ons verstand is er te beperkt, onze macht is er te gering toe. Toch kan het peinzen over de grootheid dezer genade, het bewustzijn dezer onverdiende gunst van den vrij machtigen God, de ziel in diepe verootmoediging iets doen verstaan van het groote wonder der verlossing, waar de eeuwigheid niet. te lang voor zijn zal, om er den Drieeenigen God eeuwig voor te loven en te prijzen.
Zoo afschuwelijk als de dood is, zoo heerlijk is het leven, »Al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.” Doch wie der stervelingen zal ééne ziel verlossen van het verderf, verlossen van den eeuwigen dood? Alle schatten dezer aarde, alle wetenschappen van menschen, —’t is alles ongenoegzaam tot vrijkooping van slechts één enkel Adamskind. Voor ‘t oog van den alwetenden en alomtegenwoordigen God ligt geheel het geslacht van Adam dood door de misdaden, — dood als de beenderen in de vallei in ‘t gezicht van Ezechiël, den profeet. Maar toen met die voorwerpen van ellende, zoo door en door rampzalig, geen oog medelijden had, toen heeft God er zich over ontfermd. Machteloos en krachteloos in zichzelven als ze zijn, heeft God hen in Christus willen aanschouwen.
Uitverkoren in Hem, geroepen, wedergeboren, gerechtvaardigd, geheiligd, zijn de geloovigen in Christus Jezus verordineerd tot aanneming tot kinderen Gods, tot prijs der heerlijkheid zijner genade. Eertijds onder de macht des doods, nu levend gemaakt met Christus. Eertijds duisternis, nu licht in den Heere.
Welk een rijkdom van genade van die geloovigen, die te Efeze zijn! Welk een rijkdom van genade ook voor ieder, die verwaardigd wordt in die vrije gunst van den gelukzaligen God te deelen.
Het leven uit Adam is den dood onderworpen, maar hel leven uit Christus sterft in der eeuwigheid niet. Aan dat nieuwe leven, dat de zondaar in en met de wedergeboorte deelachtig wordt, zijn alle beloften en zegeningen Gods verbonden.
Met dat nieuwe leven ontvangt ge een’ nieuwen naam. De vreemdeling wordt een medeburger der heiligen, een huisgenoot van God. De vijand wordt een vriend, ja, wat meer zegt, die wordt uit genade aangenomen tot een kind van God.
Nu geen verlorene en geen verlatene meer, — door God zelf opgezocht en gezaligd, — getrokken met koorden der liefde en der eeuwige goedertierenheid, zoo zal de Heere zich steeds over hen ontfermen.
Deelende in den rijkdom Zijner genade, zal Israëls Ontfermer het hun aan niets laten ontbreken, want Zijne kinderen zijn naar zijnen Naam genoemd. Gods Verbond is vaster dan de bergen der aarde. Gods troon zal in eeuwigheid niet wankelen. De liefde Gods is eeuwig en onveranderlijk, Die liefde is eene vrijwillige liefde. Die liefde is zoo groot, dat zij de kennis te boven gaat. Geen wonder dan ook, dat hot bewustzijn dezer genade Gods kinderen verootmoedigt, om, met lof en aanbidding vervuld, dankzeggend Hem te verheerlijken.
Levend gemaakt met Christus,— ziedaar dan eene weldaad, waar de waarde niet van te berekenen, de uitgestrektheid niet van te overzien is. Wie met Christus is levend gemaakt, zal ook verheerlijkt worden met Hem. Christus, uit de dooden opgestaan, kan niet meer sterven. De dood is door Hem voor eeuwig overwonnen.
Blijft ook ieder geloovige nog den tijdelijken dood onderworpen, die dood is voor Gods kinderen geen dood meer. Al het vreeselijke is er uit weggenomen. De dood is voor den geloovige slechts een doorgang, eene poort tot het eeuwige leven.
Met Christus levend gemaakt, gaat ge, door het Jordaandal des doods, naar het vaderland der ruste.
Als geheel deze aarde als onder uwe voeten wegzinkt, — als de laatste trouwe vriendenhand u loslaat, dan houdt Jezus, als de goede en getrouwe Herder en Leidsman, u nog bij de hand. Door Zijn bloed gekocht en door Zijnen Geest geheiligd, is omkomen onmogelijk. Uit genade opgezocht, door genade geleid en bewaard, komen al des Heeren gunstgenooten door diezelfde genade binnen.
Op de opstanding van Christus volgde Zijne luistervolle hemelvaart, en evenzoo volgt voor ieder geloovige op het levendgemaakt zijn met Christus het verheerlijkt worden met Christus in den hemel der heerlijkheid. Des Christens sterfdag zal zijn kroondag zijn. Welk eene heerlijke verwachting, welk een zalig uitzicht! En dat alles als de vrucht dier eeuwige liefde van Hem, die rijk is in barmhartigheid. Wie door Gods erbarming in deze hoop mag leven, stappe moedig voorwaarts en houde zijne schreden gericht naar de stad, die fondamenten heeft, welker Bouwheer God is, Al loeien stormen om u heen, en al verheffen zich de golven en. de baren, waardoor uw zielescheepje wordt bedreigt, geen nood, pelgrim Gods! door eene onzichtbare, maar trouwe Vaderhand geleid, bewaard en verzorgd, staat ge weldra aan het einde van uwe reis door de woestijn van jammer en ellende, om dan overgevoerd te worden in dat land, waar geen inwoner meer zeggen zal: »ik ben ziek,” en waar men eeuwig zingen zal van Gods goedertierenheden.

(Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Levend gemaakt met Christus (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1894

De Wekker | 4 Pagina's