Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kort Uittreksel (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kort Uittreksel (I)

van de leerrede van Ds. Ph. J. Wessels, van Zierikzee, uitgesproken in het bid-uur voor de Synode op 2 Juli 1894, te Utrecht, in het kerkgebouw der Christ. Geref. Gemeente aldaar.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hartelijk welkom allen, die zich tot dezen bedestond in Gods heiligdom hebben vergaderd; en hartelijk welkom allereerst de Gemeente van Utrecht, van wie gezegd mag worden: „hoe zijt gij uit den roof opgeklommen?” (van een klein getal tot eene groote schare) en die voor de tweede maal in uw midden de afgevaardigden der Synode ontvangt.
Hartelijk welkom, geliefde broeders en medeafgevaardigden der Chr, Ger. Kerk! die onder opzien tot den Heere hier gekomen zijt om de hoogste belangen van Christus’ kerk te behartigen.
Bijna zestig jaren geleden stonden onze vaderen, H. de Cock e. a., evenals de meesten onzer, zonder kerken en vervolgd van alle zijden.
De Heere gaf den moeden kracht; in den naam huns Gods hebben zij gestreden en overwonnen.
Met dien God en in Zijne kracht begonnen en voortgegaan, al zijn wij klein en veracht, zullen we met Nehemia kunnen zeggen: „God van den hemel zal het ons doen gelukken, en wij, Zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen.”

Tekst: 1 Cor. 3:11.
Want niemand kan een ander fondament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus.

En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?
De Heere heeft niet alleen een volk, maar ook Zijne dienaren verkoren, die in het bijzonder geroepen worden zijnen raad te verkondigen. Zoo werd Eliza de dienaarsmantel als uit den Hemel toegeworpen. Paulus getuigt, niet geroepen te zijn van de menschen, maar door Jezus Christus.
De kerke Gods heeft van den beginne af hare dienaren gehad, waarom Paulus zich noemt: een medearbeider Gods, om te planten en te bouwen. Zoo had hij, naar de genade Gods, door welke hij tot een Apostel was geroepen en bekrachtigd , als een wijs bouwmeester het fondament gelegd in de gemeente, die hij te Corinthe had gesticht, — fondament, waarmede de Apostelen begonnen waren en buiten hetwelk niemand een fondament leggen kan.
Zoo wijst dan de Apostel in onze tekstwoorden Jezus Christus aan als het eenig fondament.
Wij beschouwen deze fondamenteele waarheid als:
I. Van Goddelijken oorsprong,
II. Van geheel eenig karakter,
III. Van onwankelbare zekerheid.
Christus wordt het fondament der zaligheid genoemd, zoo ten aanzien van Hem zelven, omdat Hij de zaligheid verworven heeft, als ten aanzien van de leer des evangelies, waardoor wij op Hem als den eenigen Zaligmaker worden gewezen.
De Apostel zegt: „dat dit fondament is gelegd”, en wel in de eerste plaats door God zelven.
Dit getuigt
I. van Goddelijken oorsprong.
Het was door den Vader reeds van eeuwigheid gelegd, zooals Hij Christus verordineerd heeft om Middelaar te zijn.
In het eeuwig verdrag tusschen den Vader en den Zoon-aangaande de zaligheid der uitverkorenen, heeft Christus zich Borg gesteld, om voor degenen, die Hem van den Vader gegeven waren, te voldoen; daarom heet het bij Paulus: „Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, van vóór de grondlegging der wereld,” enz.
Een fondament, door den Heere gelegd, gelijk Hij getuigt: „Zie, Ik leg eenen grondsteen in Sion, eenen beproefden steen, eenen kostelijken hoeksteen. (Jes. 28 : 16.)
Gelegd in de eerste genadebelofte. (Gen, 3:15) „Ik zal vijandschap zetten tusschen u en deze vrouw, datzelve zaad zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.” In de volheid des tijds heeft de Vader er getuigenis van gegeven: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in welken Ik Mijn welbehagen heb.” Christus heeft het zelf getuigd, dat Hij van den Vader gezonden, de weg, de waarheid en het leven was, en heeft dit met zijn bloed verzegeld.
Een fondament, dat door alle heiligen des O. V. is gelegd. Op wien bouwde Abel zijn eeuwig heil, anders dan op dit offer en fondament; van wien anders zong Jakob zijn zwanenzang: „Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere!” Zoo noemde David; het welgeordineerde Verbond, en Paulus had niet voorgenomen iets te weten dan Jezus Christus en dien gekruisigd. Daarom heeft Christus, als het ware fondament, de getuigenis der profeten en apostelen.
Dat fondament is ook gelegd dooide mannen der reformatie, door onze Vaderen, in 1884, die, door Gods Geest verlicht, alle menschelijke leer verzaakten, allen vleeschelijken roem ijdel verklaarden en van niets wilden weten dan: „Wij worden om niet gerechtvaardigd uit Zijne genade, door de verlossing die in Christus Jezus is.” Toen kwam dat fondament, hoe diep ook door menschelijke leerbegrippen begraven, weer boven den grond, met verloochening van alle menschelijk werk en vleeschelijken roem.
Dat fondament wordt nog iederen dag gelegd, door elk, die door genade in het koninkrijk der hemelen ingaat, als hij door de ontdekking des Heiligen Geestes ziet, dat hij geestelijk arm, blind en naakt is en dat al zijne beste werken verrotte kleederen zijn.
Dezulken, die als gansch ontbloot den dood schrijven op al hun eigen werk en door het geloof, geheel buiten zichzelven, tot Christus vluchten, om door Hem als het ware fondament der zaligheid behouden te worden, die zullen dan getuigenis geven, gelijk de Heere zegt: „Gewisselijk, men zal van mij zeggen: In den Heere Zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen.”
Gelijk nu deze waarheid van Goddelijken oorsprong is, zoo ook draagt zij:
II. Een geheel eenig karakter.
De apostel zegt: „Niemand kan een ander fondament leggen.” Hij zegt niet: niemand moet of behoort, maar „niemand kan een ander fondament leggen.” Het woord beteekent: macht of recht hebben, hetgeen ieder wordt ontzegd, al was hij zelfs een engel uit den Hemel, (die zij vervloekt, Gal. 1:8.)
Dit woord wijst duidelijk op de leer en de bedienaars er van, die gezegd worden het fondament te leggen, volgens de ware leer des evangelies.
Er is dus een goed fondament gelegd, en naast een goed fondament wordt geen ander gelegd.
Zoo is Christus het uitgebreide fondament Zijner Kerk om haar te dragen en te bewaren. Het heette daarom uit Zijn eigen mond: „Gij zijt Petrus en op deze Petra, zal Ik Mijne gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen.”
En zou er dan een ander fondament mogelijk zijn? Maar dan moest men een anderen God, een anderen Middelaar en een ander geloof hebben. Te meer, dewijl Jezus Christus een genoegzaam en eenigst fondament is, overeenkomstig de deugden en eigenschappen Gods en tot alles wat voor des zondaars zaligheid noodig is.
Zoo is Christus het eenig fondament van ware kennis in den welken al de schatten der wijsheid en en der kennis verborgen zijn. (Col. 2 : 3).
God is alleen te kennen en te genieten in het aangezicht van Jezus Christus. Het is eene kennis tot zaligheid: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den Eenigen en waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.” (Joh. 17 ; 3). Hij is het fondament der verzoening; zonder bloedstorting geschiedt geene vergeving.
Christus heeft zijn bloed gestort tot verzoening en waarin God, de Vader, verzoend is.
De Apostel zegt (1 Joh. 2:2): „En Hij is eene verzoening voor onze zonden.” Daarom heet die bedeeling van het Evangelie, de bediening der verzoening.
Hij is het fondament van kracht, voor krachteloozen: „Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht,” en waarom Paulus zegt: „Als ik zwak ben, dan ben ik machtig!”
Zoo is Hij ook het fondament van toegang tot den troon, op eenen verzekerden en levenden weg, door Zijn bloed ingewijd, van leven, vrede en gemeenschap met God, en het eenig fondament om Gode vruchten te dragen. Wie door het geloof met Christus vereenigd is, als de rank in den wijnstok, en in Hem blijft door de ware oefening des geloofs, die zal vruchten dragen der gerechtigheid.
Niet uit den ouden, maar uit den nieuwen levensgrond, door de wedergeboorte uit God. Van den ouden grond: „Geene vrucht meer in der eeuwigheid;” van den nieuwen: „Uwe vrucht is uit Mij gevonden.”
Ziedaar dan dan, een fondament van geheel eenig eenig karakter, dat elk ander onmooglijk maakt.
Niemand kan dus een adder fondament leggen! En hiermede maakt de Apostel een einde aan alle persoonlijke en zakelijke gronden, als fondamenten tot de zaligheid. Immers is er geen ander dan door God gelegd, waarvan de Heere zelf getuigt: „Immers is’ er geen anderen rotssteen; Ik ken er geen.” (Jes. 44 : 8).
Er is slechts één Naam, één Middelaar Gods en der menschen, — de mensen Christus Jezus.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Kort Uittreksel (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1894

De Wekker | 4 Pagina's