Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kort Uittreksel (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kort Uittreksel (II)

van de leerrede van Ds. Ph. J. Wessels, van Zierikzee, uitgesproken in het bid-uur voor de Synode op 2 Juli 1894, te Utrecht, in het kerkgebouw der Christ. Geref. Gemeente aldaar.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De waarheid is, zeiden wij, ook:III. Van onwankelbare zekerheid, om-dat de grondslag in God ligt, In al Gods werken is eene zekere waarborg van volkomenheid en zekerheid.
Dit fondament Christus heeft zijnen oorsprong in Gods eeuwige liefde; Christus is het eerste voorwerp van Gods welbehagen, in denwelken zijne kinderen geliefd zijn. Buiten dien persoon en dat middel was er : geen middel tot des zondaars behoud. Daarom is er in dat fondament alleen ; zekerheid van zaligheid, — eene zekerheid, die men te vergeefs elders zoekt. Immers, God kan niet wankelen; Zijne liefde is onveranderlijk, Zijne trouwe onverbreekbaar.
Hierom ligt alle zekerheid in God, gelijk alle onzekerheid in het schep-sel. Nu is de zaligheid in geenen anderen; door God gelegd, beproefd en in alles bekioaam bevonden, om Middelaar te zijn tusschen God en den uitverkoren zondaar. Is er een onwankelbare grondslag in God omtrent de zaligheid der Zijnen, naar Zijne eeuwige verkiezende liefde, zoo is er ook eene onwankelbare zekerheid in dit fondament Christus, naar de verwervende genade, zooals Hij een onbeweeglijken grondslag door Zijne verdiensten heeft aangebracht, — eenen grond voor den tijd en voor de eeuwigheid, in leven en sterven.
Dat deed Hij door te voldoen aan Gods recht; de wet van het eerste Paradijs werd op den tweeden Adam (Christus) toegepast. Daarom heette het van Hem : „Zie, Ik kom, o mijn God! om Uw welbehagen te doen, en Uwe wet is in het midden mijns ingewands.”
Dat deed Hij door te betalen voor de schuld, die de breuke tusschen God en den zondaar had gemaakt. Hiervan sprak de propheet, Jez. 53 : 5: „Maar Hij is om onze overtreding verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld.”
Om dit te kunnen doen, moest Hij waarachtig God en waarachtig en rechtvaardig mensch zijn. En zoo ging Hij in de klove staan, om de pers te treden van den toorn des Almachtigen; en zoo ging het, met een bebloed aangezicht en een bezoedeld gewaad, van Gethsémane naar Golgotha, waar Hij, op het vloekaltaar, den volkomen losprijs betaalde , tot voldoening van Gods onkreukbaar recht en tot verwerving der zaligheid. Hem, die geene zonde had gekend, heeft God zonde voor ons gemaakt; de zonde der uitverkorenen had Hij overgenomen, en zoo leed en stierf Hij als plaatsbekleedende Borg en Middelaar in hunne plaats. Zóó leed en stierf Hij om te betalen; en om het eeuwige leven te verwerven en toe te passen moest Hij een verheerlijkte Zaligmaker zijn. Wat aan het kruis was volbracht, werd met zijne opstanding verzegeld. Hierdoor heeft Hij het leven en de onsterfelijkheid aan het licht gebracht, waarom de Apostel sprak; „Overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.”
Zoo is Christus de onwankelbare grond en zekerheid; Hij is de rots der eeuwen, de vaste en zekere ankergrond der hope, Die zelf getuigt: „Ik geve hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.” (Joh. 10 : 28).
In Hem geborgen, is er volkomen zekerheid, door onwankelbare genade. Job kon daarom zeggen: „Ik weet, mijn Verlosser leeft.” Simeon verliet op dit fondament zijne ziel, als hij zeide: „Nu laat Gij , Heere! Uw’ dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord:” Paulus zeide: „Ik weet en ben verzekerd, dat Hij mijn pand, bij Hem weggelegd, bewaren zal tot dien dag.”
Het fondament is zoo onwankelbaar , dat de kleinste genade zeker zal overwinnen. Het huis draagt het fondament niet, maar het fondament het huis. De ware geloovigen mogen zwak zijn, Christus is de sterke God. Zij mogen arm en ellendig zijn, Christus is algenoegzaam; zij mogen vele schuddingen en beroeringen ondergaan, Christus, als de rots der eeuwen, is onwankelbaar.
Het is dus niet de groote of kleine genade, die ons binnen brengt; maar de God der genade, die zijn werk zal voleindigen.
Op dat fondament gezonken, voor tijd en eeuwigheid, is de onwankelbare zekerheid onzer zaligheid. Zoo wordt ons alle onzekerheid in Christus benomen en, als onbeweeglijke grondslag , Christus als een almachtig, getrouw en volkomen fondament der zaligheid aangewezen.
De eenige grondslag is Jezus Christus, voor zijne Kerk, — voor die in Hem gevonden en geborgen zijn. Jezus Christus het eenig fondament, en wel: Hij zelf, Hij alleen, Hij altijd!
Hoe ook van velen miskend en veracht, dan wordt vervuld: „door de menschen verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar.”

Ps. 118 : 11.

Zoo heeft de Heere den hoeksteen zelf gelegd, een geestelijk fondament, om er een geestelijk huis op te bouwen.
De bedienaars hebben toe te zien, welke leer zij op dit fondament, dat de Apostelen gelegd hebben, voorstellen tot opbouw der gemeente. Er zijn verschillende bouwstoffen, waarvan sommige vergeleken worden bij goud, zilver en kostelijke steenen, om hunne innerlijke waarde, zuiverheid en groote nuttigheid, zijnde rijk in hen zelven en velen rijk makende. Ook zijn er bouwstoffen, die vergeleken worden met hout, hooi en stoppelen. Hierdoor moeten wij niet verstaan ketterijen, die het fondament omstooten, maar leeringen van menschelijk vernuft en vleeschelijken roem, — eene leer, die de mensch opbouwt in wat uitwendig wettisch werk, de vrije genade Gods in Christus verloochenende.
Deze leer ontsiert het heerlijke godsfondament.
Leeringen, die niet overeenkomen met noch passen aan dit fondament, zijn nietswaardige leeringen of gelijk aan hout, hooi en stoppelen, — dingen, die geschikt zijn om reten en scheuren te bedekken van bouwvallige schuren. Al zulk menschelijk en vleeschelijk werk zal bij het einde verbranden, waardeloos zijn en zonder loon, als hooi en stoppelen, die door het vuur verteerd worden.
God wil wel een gebrekkigen dienaar gebruiken , maar geene gebrekkige leer, die met de gezonde leer niet overeenkomt. Indien echter zulke dienaren zelf op het fondament gebouwd zijn, zullen ze behouden worden, doch alzóó als door vuur (1 Cor. 3: 15), terwijl zij, die op dit fondament recht gebouwd hebben, hun loon niet zullen verliezen; — goud, zilver en kostelijke steenen zijn geene brandstoffen, maar zullen blijven, en als getrouwe dienstknechten eenmaal worden gekroond.
Gelijk nu Christus, als het eenig fondament, door de ware leer des evangelies wordt aangewezen, zoo is voor ieder noodig, dat hij op dit fondament , door het geloof, zijne zaligheid bouwt.
Dat men zich beproeve of men als een levende steen op dit fondament is gelegd, niet met wat specie van kerkelijke leer, belijdenis en menschelijke geboden; want dan zijn we niets anders dan doode kerksteenen, maar door de levendmaking des H. Geestes, — door een geestelijk cement samengevoegd, om met allen één te zijn in Christus Jezus. Op dien levenden Hoeksteen, Christus, moet een levend gemaakte steen gelegd worden-, leven en dood zijn niet te vereenigen! Wanneer dit nu geschiedt, dan heet het: „U heeft hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden (Eph. 2 vs. 1).
Er zijn verschillende steenen en er is onderscheidene toebrenging, doch allen worden zij er op gelegd; daar is er niet één, die zichzelven er oplegt, zou kunnen of willen opleggen ; elke zondaar is van nature zonder medelijden met zich zelven.
Al die steenen zijn, met alle andere menschen, van dezelfde soort, zonder eene geestelijke kiem, zonder eenen geestelijken aanleg, neen, de mensch is geestelijk dood en in Adam verdoemelijk met de geheele wereld.
Naar Gods eeuwige liefde heeft Hij sommigen uit dat verloren mensch-dom uitgekipt, die Hij in den tijd uit de zonde en de wereld trekt, tot zijne gemeenschap overbrengt, door het geloof Christus inlijft en met alle levendgemaakten op dit fondament samenvoegt. Wanneer de Heere zulke doode steenen levend maakt en op dat fondament legt, dan wordt er van Sion gezegd: „Die en die is daarin geboren”, Ps. 87: 5.
Dit Godsfondament van wijsheid, rechtvaardigheid en volkomene verlossing , miskent en veroordeelt eiken anderen grond als valsch en bedriegelijk.
Hoe jammerlijk bouwen velen naast dit fondament; zulken, die hunne eigen gerechtigheid zoeken op te richten en alzoo zich Christus en Zijne gerechtigheid ijdel maken. Anderen leggen tot hun fondament hunnen doop, hunne belijdenis en hun avondmaal gaan.
Zij dienen God naar den letter, hebbende de gedaante der godzaligheid , maar die de kracht verloochenen, Paulus spreekt van menschen, die wederom leggen het fondament van de bekeering van doode werken (Hebr. 6:2), die van de zonde tot de deugd zijn bekeerd met belijdenis van zonde, zonder de ware droefheid naar God, iets wat dezulken gemeen hebben met Kaïn, Ezau en Judas.
Sommigen hebben tot hunnen grond eene klare evangelische beschouwing in hun verstand zonder de verlichting des H. Geestes, in hunne harten, buiten alle ware Godskennis, en welke wetenschap hen opgeblazen maakt. En doet hierbij; gemoedelijke aandoening! Zij hooren het woord met vreugde en verblijden er zich over door de gemeene gaven des Geestes, profeteeren als .Bileam en Saul, doen wonderen met Judas zonder de ware vruchten van de bekeering uit God; en van hen heet het naderhand: „Het was beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden.”
O, jammerlijke toestand! Zijn dat gronden voor de eeuwigheid?! Die gronden zijn zandgronden en zullen instorten, en de val zal groot zijn derzulken, van wie sommigen zullen meenen in te gaan en niet kunnen!
Elke grond buiten dit fondament is een valsche grond, een leugendak, dat zal instorten.
Haast u dan om uws levens wil, want zonder in Christus geborgen te zijn, zullen wij eeuwig omkomen! De verwachting des huichelaars zal vergaan; de rechtvaardigen daarentegen vertrouwen zelfs in hunnen dood. Paulus had een goed fondament gelegd, en had, als een wijs bouwmeester, overeenkomstig hetzelve er een geestelijk huis op gebouwd.
Christus is het fondament en alle levendgemaakten in Hem zijn het huis, door geestelijke samenvoeging.
Geheel Gods uitverkoren kerk is op dit fondament gegrondvest, die hunne zaligheid, buiten alle leunsels en steunsels, alleen van Hem verwachten, om op dit fondament te zakken en te zinken tot rechtvaardigmaking, heiligmaking en volkomen verlossing.
O, zalig en onbewegelijk fondament, voor tijd en eeuwigheid! Hun staat is in dezen grondslag onbewogen, bij alle schuddingen en alle beroering, bij alle stormen en watervloeden; het huis mag bewegen, deze rotssteen blijft onbewogen. De rots draagt het huis, de kerke Gods en de zaligheid der uitverkorenen staat eeuwig vast.
Het fondament is in alles geschikt om er zich op te verlaten, er in te roemen en om er-eeuwig door zalig te worden.
Christus zal, door zijne gerechtigheid, zijn arm volk eeuwig binnen brengen, om dan met alle de verlosten te begrijpen de lengte en de breedte van den rijkdom van Gods genade. De genade en de vruchten zijn de grond van hunne zaligheid niet, maar Gods eeuwige liefde en Christus’ gerechtigheid.
O! eeuwig wonder van Gods genade, over doemelingen, waarin Gods welbehagen was. Dit moet stemmen tot een Gode verheerlijkend leven, door Jezus Christus. Dat volk heelt God zich geformeerd, om zijnen lof te vertellen!
Die in Hem gelooft, wordt nooit beschaamd! Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Kort Uittreksel (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juli 1894

De Wekker | 4 Pagina's