Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Psalmberijming (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Psalmberijming (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Datheen bekende zelf dat hem zijne berijming als eene „ontijdige geboorte” was afgeperst. Het was dan ook uit de tweede hand, daar hij uit het Fransen had overgezet. In menig opzicht staat dan ook boven hem „Het boek der psalmen Davids uut de Hebreische spraecke in Nederduytsehen dichte, op de ghewoonlijcke Francoische wijze overghesett door Philips van Marnix , Heere van St. Aldegonde etc.” Na eene berijmde voorrede aan de Staten van Holland en Zeeland komt eene waarschuving aan den Christelijken lezer, een register om de psalmen voor bijzondere gelegenheden te vinden, een woord aan alle Christenen en liefhebbers des woords van God en ten laatste een argument op de psalmen, dat aldus luidt: Het boeck der psalmen houdt in heylighe liedekens, welcke in de oude Israelitische kercke beschreven zijn gheweest, tot aan den bedroefden tijt des Conincks Antiochi: Derhalven soo is dit als een cort begryp des ouden testaments, een spiegel der ghenade Gods, ende eene volcomene afbeeldinghe des menschen innigher ghenegentheyden, daerinac allerleye onderwijsinghe begrepen wort: Als van de beloftenissen, wercken ende ghesichten Gods, die over do sijno ghenadich zijn; over sijne vijanden strenghe; ende over alle menschen rechtveerdich. Item van onse gheloove aen syne geloften, van onse ghehoorsaemheyt, swackheyden, gheduldicheyt, volstandicheyt ende verlossinghe in teghenspoet. Van het rechte wettelycke ghebruyck syner goede gaven, ende danckseggingen in voorspoet; ende int corte van onsen behoorlycken ende schuldigen plicht tot God, ende van syne ghetrouwicheyt tot ons waerts in Christo: van denwelcken uitnemende seer schoone ende claere prophetien allesins voorghebracht werden tot vertroostinghe ende versterckinghe der ghemeynte des Heeren.” Boven psalm één staat als opschrift: „Dit is eene bescryvinge van hot leven der vromen ende eene aanwysinge van haere gelucsaligheyt, also den onvromen en godloosen alle ongeluc wort toegeseyt”, waarop dan volgt: „Wie niet en treedt in der godloosen raet, oft op den wech der sondaers niet on staet noch op den stoel der spotters is geseten, Maer heeft zijn lust in ’s Heeren wet te weten, End overleght deselve dach end nacht, Die mag te recht voor salich zijn gheacht. — Een sulcke man sal wesen als een boom, Die staet en groeyt nevens een waterstroom. En te syner tydt sal schoone vruchten draghen, Wiens groene loof en ryst tot gheenen daghen. Want al wat hy neemt voor oft wilt bestaen, Daer sal gheluck end goede spoet toeslaen. — Maer ten sal soo der goddeloosen schaer Ghewis niet gaen: maer sullen all te gaer Zyn als een kaf, dat sterke winden dryven. Dies geen godloos int oordeel staend’ en blyven. Noch sondaers stout vertoonen haer aanschyn Onder de ghene, die vroom end oprecht zyn. — Der vromen wech is Gode wel bekent: Want hy steeds heeft een ooghe daer omtrent: Maer ’t godloos volck met hare schalcke laghen. Al wat sy doen end daer sy vast na jaghen Zal gants vergaen, end in seer corte stondt Met spot end schand verderven in den grondt.” Was Marnix berijming uit letterkundig oogpunt verre te verkiezen , Datheen was meer getrouw aan den bijbelschen geest. Daaraan zeker ia het wel toe te schrijven, dat, welke moeite men ook deed, het volk zijn Datheen voor geen prijs wilde afstaan, en de predikanten als hun tolken als een eenig man verklaarden, „dat nooit.” Zoo bleef Datheens berijming het psalmboek der kerk, straks en wel den 13en Mei 1619 door de Dordsche vaderen voor de kerk geëikt.
Was het volk van elke andere berijming dan die van Datheen afkeerig, zij kon onmogelijk voldoen aan hen, wier aestetisch gevoel meer ontwikkeld was. Vandaar dat zoovelen beproefden iets beters te geven en aan de zoozeer geliefde psalmen het stroeve te doen plaats maken voor beteren vorm. Dat deden van Heule, van Hoorn, Trommius, van Belle. Anderen gaven nieuwe berijmingen, als Camphuyzen, Westerbaen, enz. Ook Vondel, de vorst onzer dichters, gaf „Koning Davids harpzangen,” waarbij hij den Latijnschen tekst volgde. Wie ziet niet de meesterhand als hij Psalm 1 leest: Welzalig is de man, die met godloozen Niet aanspant, noch het spoor houdt van de boozen, Noch op den bank des snooden schimpers zit; Maar puur uit lust Gods wetten volgt, zijn wet, En neemt vermaak aandachtig t’ overleggen, Zoo ’s nachts als daags, wat hem Gods wet wil zeggen. — Dees wordt met recht bij eenen boom geleken, Die, aan den kant van versche waterbeken Geplant, bij ’t vocht van springende adren leeft, En op zijn tijd gewenschte vruchten geeft, Ook zonder loof te missen t’ allen tijen; Zoo zal die man en al zijn werk gedijen. — Zoo gaat het niet met goddelooze dwazen, Neen zeker; want gelijk het stof, voor ’t blazen Des dwarrelwinds en ’t bulderend gerucht Der buijen, stuift en opvliegt in de lucht, Wanneer het Oost bestorremd wordt van ’t Weste, En ’t Zuid van ’t Noord; zoo vaart dit volk ten leste. — Dus kan de booze, al heeft hij schijn van voordeel, Geenszins bestaan in Gods rechtvaardig oordeel; Geen booswicht ook, geketend aan het kwaad, Bestendig staan in der oprechten raad; Want God alleen den wandel kent der vromen, En boozen dempt, eer zij hun rust bekomen.” Het spreekt wel van zelf, dat dit meesterwerk van den Roomsch geworden dichter geen genade kon vinden in het oog der Kerk. Daarom nieuwe pogingen. Die van Amsterdams burgervader, Six van Chandelier, Pierson, Oudaen, van Buzna, Roldanus, van Eeke en Gargon gaan wij stilzwijgend voorbij. Te opmerkelijk is die van Ghijsen, een goudsmid te Amsterdam, om niet uit zijn „Honigraat” hetzelfde lied te geven. Het luidt: Welsaalig is de man die niet en gaat Noch wandelt in der goddeloosen raad, Noch op des sondaars weg staat, met sijn weeten, Noch in’t gestoelt der spottern is geseeten, Maar al sijn lust heeft in des Heeren wet, En dag en nacht daarop aandachtig lett. — Want hij zal zijn gelijk een schoonen boom, Geplant omtrent een beek of water-stroom; Die mild sijn vrugt komt in sijn tijd te geeven; Welks blad niet valt, maar onverwelkt blijft leeven: Ja, alles wat hij doet, zal zulken mensch Ter zaligheid gelukken, naar sijn wensch. — Alzoo en zijn de goddolooaen nooit, Maar als het kaf, hetwelk de wind verstrooit, Dies zullen geen godloosen, wie ’t mag weesen, In ’t recht bestaan, maar werden afgeweesen; Nog ook geen sondaars, van een boosen aart, Ooit houden stant, daar vroome sijn vergaart. — Want God de Heer, die alle kennis heeft, Kent al den weg van die sijn regt beleeft, Bemint hem seer, en doet sijn doen beklijven, Maar nademaal dat al die quaad bedrijven En boosheid doen, den Heere tegenstaan, Zo zal bun weg welhaast tot niet vergaan.
De menigte nieuwe berijmingen bewees wel, dat de ontevredenheid over Datheen’s rijmen steeds toenam. Vele leeraren wezen hunne gemeenten op het gebrekkige; mannen, die naam hadden, als d’ Outrein, van Til, Oomius, van Heusden, Paludanus. Mannen in de dichters wereld bekend, als Huygens, van Somoren en anderen schreven schimpdichten. Reeds lang voor deze wilde men in Zeeland ze uit de Kerk bannen en die van Aldegonde invoeren. Eindelijk werd op last der Staten-Generaal in 1773 uit drie berijmingen, die van J. E. Voet, van ’t genootschap Laus Deo Salus populo (- De lof Gods, het heil des volks) en die van den bovengenoemden H. Ghijsen „met de noodige daarin gemaakte veranderingen”, onze tegenwoordig bijna algemeen gevolgde psalmbundel saamgesteld en ingevoerd. Dat laatste ging niet zoo gemakkelijk. Op verscheidene plaatsen heeft het oproer verwekt. Gaarne onderschrijven wij: „Wat in de daghen der kindsheid oirbaer was, ia het niet in die der mannelijkheit. De Geest Christi regeert altijd de Kerk en geeft bedeelinge naer omstandigheden,” als ook „Datheni berijming, schoon geconfirmeerd bij vele synoden, is op bevel van Staet en Kerk verworpen, en te regt.” Toch zijn wij niet blind voor gebreken in de tegenwoordige, waarin meer dan één regel wat Remonstrantsch klinkt. Dat nog altijd Davids harpgezang het hart van Dichters roert wordt wel daardoor bewezen, dat nog meer dan een zijne krachten er aan beproefde, onder anderen, gelijk bekend is, onze ten Kate.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1894

De Wekker | 4 Pagina's

De Psalmberijming (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1894

De Wekker | 4 Pagina's