Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Omdat Ik met u zal zijn.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Omdat Ik met u zal zijn.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En de Heere zeide tot hem : omdat Ik met u zal zijn, zoo zult gij de Midianieten slaan, als een eenigen man.” Richteren 6:16

Als de nood op het hoogst is, volgt voor het volk Gods meestal spoedig redding en uitkomst. Om hunne zonden gaf de Heere Israel zeven jaren in de hand der Midianieten. Dezen maakten het Israel steeds banger en benauwder. De oogst werd verdorven, het vee geroofd, het land geplunderd, zoodat Israel zeer verarmd werd, en eindelijk uit de benauwdheid tot zijn God begon te roepen.
Gideon, de zoon van Joas, den Abiëzriet, wordt door den Heere geroepen, om Israel uit der Midianieten hand te verlossen. Daartoe verschijnt een Engel des Heeren aan hem, die hem bemoedigde met de woorden: „De Heere is met u, gij strijdbare held!” En meer nog dan dit. Toen Gideon hierop in bange klacht heeft gevraagd: „zoo de Heere met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren? en waar zijn al Zijne wonderen, die onze vaders ons verteld hebben,” — toen hij verklaarde: „de Heere heeft ons nu verlaten,” — toen keerde zich de Heere tot hem en zeide: „Ga heen in deze uwe kracht, en gij zult Israel verlossen uit der Midianieten hand.”
Maar wie is Gideon, dat hij Israel zou verlossen?
Zijn duizend is het armste in Manasse en hijzelf is de kleinste in zijns vaders huis.
Wat vermag een man als Gideon tegen eene onoverzienbare menigte der vijanden? Wie is minder geschikt tot aanvoerder en bevelhebber in den krijg, dan die kleine man, die tarwe dorscht onder den eik, die te Ofra is?
Tegenover deze vraag moet echter ook eene andere gedaan: wie is wonderlijk in al zijn doen, gelijk de Heere, en wie is machtig om te verlossen, gelijk Israels God?
Als een jaloersch God op zijne eer, bedient de Heere zich veelal van personen en middelen, waarbij zoo bizonder duidelijk uitkomt, dat het niet is in de hand van menschen, niet afhankelijk van tweede oorzaken, maar dat het lot en de toekomst van ’s Heeren volk alleen en uitsluitend in de hand des Heeren is. Tegenover de bezwaren van Gideon moet het voord des Heeren „omdat Ik met u zal zijn” hem genoeg zijn, om zich met lot en weg geheel en volkomen toe te vertrouwen aan den Heere en te gelooven, dat Hij, de Heere, het zal maken.
Al schijnt Gideon de toekomst donker, al vermag zijn oog niet door te dringen door do nevelen, al is in zijn oog niemand minder geschikt voor een taak als de zijne, wat zwarigheid maakt dit, als de Heere maar met hem is.
En als hij straks met slechts driehonderd mannen zal optrekken tegen de zoo sterke macht der Midianieten, schijnt er geen dwazer onderneming bedacht te kunnen worden dan de zijne. Immers, wat zullen die weinigen tegen zoovele! Of kan van de wapens dezer dappere mannen heil worden verwacht? Hebben zij er iets op gevonden om bijvoorbeeld met hun klein getal de Midianieten, die als sprinkhanen in menigte in het dal zijn gelegerd, op een oogenblik te vernielen? Die mannen trekken uit; zij zijn slagvaardig; doch op de vraag, wat in hunne hand is, antwoordt ons de historie: „bazuinen, ledige kruiken en fakkelen.” Is dat overeenkomstig de kunst en de wetenschap van het krijgswezen van den toenmaligen tijd? Is dat geen spotten met zijn leven? Is dat met wijsheid en overleg gehandeld? De Heere zal met Gideon zijn; en al spot de wetenschap van menschen, al wanhoopt de gansche wereld aan den goeden uitslag, al kan geen schepsel ter wereld zoo iets verstaan of begrijpen, voor alle volgende eeuwen en geslachten wordt in de uitkomst verklaard wat het beteekent, als de Heere zegt: „omdat Ik met u zal zijn.” Tot welke taak ook geroepen en hoe onbekwaam ook in eigen schatting, als de Heere met u is, zult ge niet beschaamd worden. Nadat ons volk, als natie, dit geloof heeft laten varen, is men gaan zeggen: „Nederland is tegenover den vijand niet verdedigbaar: we zijn te klein, te gering, vergeleken bij groote Staten en machtige volken.” Een volk, dat God niet kent en aan des Heeren wonderen en groote daden niet gelooft, zoekt alleen zijn heil in wat menschen groot en sterk noemen.
Omdat de volken God niet noodig hebben, moeten ze ongekende schatten verslinden, door ’t zweet der onderdanen bijeengebracht, voor oor-logs- en krijgsbehoeften, ’t Gebed is vergeten, ’t geloof wordt bespot, maar geweren en kanonnen, buskruit en dynamiet zullen overwinning in den oorlog waarborgen !
Niet alleen op krijgskundig gebied, maar ook in alle andere dingen moet men vragen: waar zijn de mannen, die, wars van menschelijke overleggingen, onvoorwaardelijk op den Heere vertrouwen?
De belofte Gods aan Gideon is de belofte, welke de Heere ook aan Zijne Kerk heeft gedaan. Vandaar dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen.
In dit opzicht is de geschiedenis van Gideon de geschiedenis van de gemeente Gods op aarde.
Klein en machteloos in zichzelven, maar sterk en dapper in den Heere, haren God.
Wel zijn er tijden geweest, dat de Kerk des Heeren groot, rijk en machtig was, toen de koningen „voedsterheeren en de vorstinnen zoogvrouwen” der Kerk waren, maar die tijden maakten weldra plaats voor andere. Aardsche grootheid en weelde leidde in den regel tot treurige gevolgen.
Niet door geweld van wapenen, niet door de macht van goud en zilver, niet door uitwendigen glans en luister, maar door de kracht en de genade des Heiligen Geestes zijn de volken gebracht aan den voet van het kruis.
Wat Gods kinderen in ’t bijzonder en de kerk des Heeren in ’t gemeen heeft staande gehouden in donkere tijden en in de hitte der verdrukking, was de vervulling van de belofte des Heeren: „omdat Ik met u zal zijn!” En als God voor ons en met ons is, wie zal dan tegen ons zijn?
Toen de Zone Gods zelf op aarde omwandelde, was Hij naar het uiterlijk aanzien niet geacht. Hij was een Man van smarten en verzocht in krankheden, en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem. Toen Hij aan ’t kruis was genageld, scheen niemand minder dan Hij in staat te zijn om Israel te verlossen en om te wezen een licht der Heidenen en tot heerlijkheid van zijn volk Israël. Toch sterft Hij als de groote Overwinnaar over al zijne vijanden en verwierf Hij eene eeuwige gerechtigheid, die geldig is voor God. Toen later ’s Heeren jongeren uitgingen om de wereld te veroveren voor Christus, spotte men met het optreden dier verachte Gallileërs. Zoo min uit Gallilea als uit Nazareth kon immers iets goeds zijn!
Maar toen het woord hunner prediking door de zaligmakende werkingen des Heiligen Geestes kracht deed, werden de grootste vijanden in vrienden, de meest verharde zondaars in ootmoedige tollenaars veranderd.
In den strijd trok de Heere voor Gideon op.
En al had het getal zijner manschappen nog kleiner moeten zijn, dan was het voor den Almachtige niet te groot, om toch te doen overwinnen. God wil middelen gebruiken, maar heeft ze niet noodig. Het leger der Midianieten werd overwonnen met wat fakkels, ledige kruiken en bazuinen. Later sloeg de Heere in den nacht het machtige leger der Assyriërs door een engel.
Hiskia werd genezen met een klomp vijgen, de blindgeborene met slijk, dat Jezus hem op de oogen lag. Alleen omdat de Heere met hen is, is Gods volk een onoverwinbaar volk. Alle geestelijke en lichamelijke vijanden worden overwonnen in en door de kracht des Heeren. Neen, we hebben geen kruis te zien in de wolken, gelijk beweerd wordt dat koning Alexander de Groote zou gezien hebben, ten teeken zijner overwinning. De gemeente des Heeren en ieder kind Gods in ’t bijzonder hebben de belofte, door God uit genade aan hen gedaan: „Ik zal met u zijn!” Met die belofte heeft Christus de zijnen getroost, alvorens Hij opvoer ten hemel. Hij zal de zijnen niet begeven noch verlaten. In zes benauwdheden zal Hij redden en in de zevende niet laten omkomen. Op de vragen: „hoe zijt ge staande gebleven in den strijd, — hoe zijt ge overwinnaar geworden, — hoe kwaamt ge de woestijn door ?” zullen alle Gods verlosten en in heerlijkheid opgenomen kinderen moeten erkennen met Gideon: „omdat de Heere met mij was!”
Dat zij en blijve de schrik der vijanden, maar de troost voor het erfdeel Gods. „Vrees niet, gij klein kuddeke! want het is des Vaders welbehagen ulieden het koninkrijk te geven.”
Satan houdt niet op het koninkrijk van Christus te bestrijden. Zijne macht is groot, zijne listen zijn vele, zijne dienaars zijn meerder in getal dan het groote leger der Midianieten.
Maar zoolang het Israël Gods nog mag jubelen:
„De Heer is mij tot hulp en sterkte, Hij is mijn lied, mijn psalmgezang”,
zoolang heeft dat Israel niets te vreezen. Gideon trok op in het geloof; David en zoovele anderen deden evenzoo. Geheel de geschiedenis is vervuld met bewijzen, die ons leeren, dat we met den Heere nooit kunnen omkomen.
Zalig allen, die dit verstaan en gelooven!
De wereld is één groot strijdperk. Die gehoorzaam wil zijn aan God, wordt beproefd.
Door zijne zonde kwam Gods oude volk in druk en in grooten nood, maar uit genade verloste de Heere dat volk op zijnen tijd. Sions Koning, de zooveel meerdere dan Gideon, is waarborg voor de volkomene overwinning van allen, die in Hem gelooven en op Hem vertrouwen.
Dierbare vertroosting, in leven en in sterven volkomen genoegzaam, om geloovig amen te zeggen op het woord der belofte: „Omdat Ik met u zal zijn.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1894

De Wekker | 4 Pagina's

„Omdat Ik met u zal zijn.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1894

De Wekker | 4 Pagina's