Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus den geloovigen dierbaar (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus den geloovigen dierbaar (II)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„U dan, die gelooft, is hij dierbaar.” 1 Petri 2: 7a.

„Mijn Koning is Jezus, Gods Liev’ling, Gods Zoon !
Hij heeft al mijn’ zonden gedragen;
Hij heeft mij gezalfd voor Zijn’ eeuwigen troon,
En wereld en duivel verslagen.
Hij loste, ten koste Zijns dierbaren bloeds,
Het heil mijner ziele, de rust mijns gemoeds.”

Zoo zong Lange in zijne Christen--harptonen, zoo belijdt ieder geloovige, als antwoord op de vragen, waarin en waarom Christus hun dierbaar is. ‘t Is voorts opmerkelijk, dat de apostel niet schrijft, hoe dierbaar Christus den geloovigen is. Trouwens, daartoe is geen schepsel in staat. Slechte iets kunnen wij van die dierbaarheid stamelen.
Daartoe beginnen wij met Christus’ Naam. Wij kunnen ook spreken in ‘t meervoud van de namen van den Middelaar.
Wat is de naam Jezus, Zaligmaker, niet een veelbeteekenende en zoete naam. Het is de naam, waarin de komst van den Zaligmaker door een’ engel uit den hemel werd aangekondigd. En als wij dan daarbij vernemen: „Gij zult zijnen naam heeten Jezus, want Hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden”, — wie herinnert zich dan daarbij niet de geschiedenis, verbonden aan dien eenigen Naam, onder den hemel tot zaligheid geopenbaard?
In dien Naam zullen alle knieën eens gebogen worden, en alle tong zal Hem belijden, als den gegevene des Vaders, vol van genade en waarheid. Die Naam omvat het gansche werk der verlossing, door den Heere Jezus te weeg gebracht, waarom Hij onder het Oude Testament reeds als Jehovah, de Heere onze Gerechtigheid, werd voorgesteld en beloofd.
Wat is ook de ambtsnaam Christus een dierbare naam. Onder dien naam wordt de Gezalfde des Vaders gekend in de drie onderscheiden ambten, van Profeet, Priester en Koning, waartoe Hij van eeuwigheid is gezalfd.
De Profeet, van wien Mozes reeds heeft gesproken tot Israël; de Hooge-priester, afgeschaduwd door Aaron en zijne opvolgers, bezongen in de psalmen als de Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek, thans gezeten aan de rechterhand Gods, in de hoogste hemelen,
— de Hoogeprlester, die éénmaal is ingegaan, naar Paulus’ woord, in het binnenste heiligdom, om met Zijn eigen bloed verzoening te doen voor zijns volks zonden en misdaden, en die eeuwig leeft om voor al zijn volk te bidden. Christus is de Hooge-priester, die de zonde en de schuld van al zijn volk van eeuwigheid op zich heeft genomen, die, in de volheid des tijds geleden, gebeden en gestreden hebbende, eene volkomen verlossing heeft te weeg gebracht.
Toen een engel uit den hemel, als de eerste prediker van zijne komst op aarde, in de velden van Bethlehem zich hooren liet, vernamen de eenvoudige herders, dat geboren was Christus, de Heere, in Davids stad. Al de eeuwen door is die Christus-prediking voortgezet, trots allen tegenstand, daartegen geopenbaard. En nog is er een overblijfsel, naar de verkiezing der genade, dat met Paulus geene andere prediking verlangt dan alleen Jezus Christus en dien gekruist, in wien al de volheid der godheid lichamelijk woont. Hoe dierbaar is die Christus voor het zondaarshart,
— hoe dierbaar voor ieder, die, als een verlorene in zichzelven, tot Hem door ‘t geloof mag opzien, als den persoon, in wien is vervuld geworden, wat een Jesaja van Hem profeteerde : „Hij is om onze overtredingen verwond; om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden.
Hoe dierbaar is Christus al verder als Koning, gezalfd over Sion, den berg van Gods heiligheid. Zijne wetten zijn zoo heilzaam, Zijne regeering is zoo wijs, Zijne bescherming zoo veilig en daarom zijn ook Zijne onderdanen zoo hoogst gelukkig.
Die Koning treedt aan de spitse, voor al Zijn volk. Hij is de Koning der koningen en de Heere der heeren, de Almachtige, de Getrouwe, die het nooddruftig volk bewaart.
Wat zouden Zijne onderdanen zijn zonder Hem?
Voor den adem Zijner lippen moeten Zijne vijanden beven; geen vijand is tegen Hem bestand. In de sterkte en heerlijkheid van dezen Koning is de overwinning van al Zijne onderdanen gewaarborgd. In de hel wordt Zijne macht gevreesd; op de aarde wordt Zijne heerlijkheid erkend en geroemd door allen, die in Hem gelooven; in den hemel roepen de geesten der volmaakt rechtvaardigen met al de engelen Zijne heerlijkheid uit, waar zij Zijn’ lof en Zijne glorie bezingen tot in alle eeuwigheid. Zoo wordt ons in het Woord van God Christus voorgesteld als de Rotssteen, wiens werk alleen volkomen is, als de Herder, die Zijne schapen voert en weidt in grazige weiden, als de On’fermer, vol van innerlijk mededoogen.
Wel mocht de engel Gabriël in zijne boodschap aan de gezegende moedermaagd van Hem getuigen: „Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heere zal Hem den troon van zijnen Vader David geven,”
„En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.” Hoe nietig is, hierbij vergeleken, de grootheid en de heerlijkheid van alle aardsche vorsten en monarchen! Geen aardsche Vorst heeft ooit in wijsheid, rijkdom en heerlijkheid koning Salomo overtroffen. Alleen Christus kan zeggen, overal waar Hij zich tijdens zijne om wandeling op aarde openbaarde: „meer dan Salomo is hier.”
Christus is den geloovigen dierbaar wegens al de goddelijke eigenschappen, in Hem geopenbaard. Deze doen ons denken aan hetgeen Jesaja van het Wonderkind, dat zou geboren worden, profeteerde, toen hij zeide: „men noemt Zijnen Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.” Hij is het Woord, dat vleesch is geworden en onder ons heeft gewoond, — het Woord, waardoor de Vader alle dingen heeft geschapen.
Wat al heerlijkheid straalt van Hem uit, als wij Hem hooren getuigen : „Ik en de Vader zijn één,” of als we den Vader zelf van Hem hooren getuigen: „Deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb.” Niemand heeft ooit God gezien, maar de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft ons God zelf verklaard. Zonder en buiten Christus is er voor den zondaar geen toegang tot God. Alleen in Christus hebben we, door éénen Geest, toegang tot den Vader.
Als de Middelaar Gods en der menschen, is Hem alle macht gegeven in den hemel en op de aarde. Als de Alwetende kent Hij al de behoeften van Zijn volk, machtig om die allen uit Zijne volheid te vervullen. Onveranderlijk in Zijne trouw en in Zijne liefde, is en blijft Christus, gisteren en heden, in der eeuwigheid dezelfde. Kortom, elke eigenschap van Christus is als een lichtstraal, waardoor de heerlijkheid van Hem als van de Zon der Gerechtigheid, met majesteit en heerlijkheid, zich alom openbaart.
Hij, die macht had om Zijn leven af te leggen en om hetzelve wederom aan te nemen, is, als de Overwinnaar van dood en graf, de troost en de blijdschap van al Zijne geloovigen, die zoo gaarne Hem erkennen en belijden als de Hope der heerlijkheid.
Den geloovigen is Christus dierbaar, omdat zij, door goddelijk licht des Heiligen Geestes, aan hunne eigen behoefte ontdekt en met een zaligmakende kennis, Hem leeren kennen, in Hem alles vinden, wat zij voor tijd en eeuwigheid noodig hebben om getroost te leven en eenmaal zalig te sterven.
De heerlijkheid van Christus, bedekt en verborgen voor de wereld, is Gods kinderen geopenbaard. Hij is voor den geloovige de Parel van groote waarde, wél verworpen door velen, maar uitverkoren en dierbaar bij God, — dierbaar ook voor allen, die door een oprecht geloof Hem worden ingelijfd, en daardoor Hem en al Zijne weldaden aannemen.
Zooveel kent ieder geloovige van de dierbaarheid van Christus, dat zij, voor de keus geplaatst tusschen Christus en Zijn kruis, en daartegenover de wereld met al hare heerlijkheid en genieting, geen oogenblik noodig hebben om te bedenken of te overwegen, wat hun het beste en het liefste is. Ja, zelfs, al zien zij velen, die aanvankelijk Jezus waren gevolgd en nu afwijken en teruggaan, — op de vraag, hun persoonlijk voorgehouden: „wilt gij ook niet weggaan?” zal hun aller antwoord zijn en blijven, als dat van Simon Petrus: „Heere ! tot wien zullen wij henen gaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben bekend en geloofd, dat gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”
In die belijdenis en openbaring spreekt zich uit de innige betrekking, de hartelijke liefde, de onverbreekbare band, waarmeê en waardoor zij zich verbonden gevoelen aan Hem, die hun Redder en Zaligmaker, hun Borg en Voorspraak is.
Al kan dan de geloovige niet anders dan een gebrekkig en onvolledig antwoord geven op de vraag, waarin en waarom hem Christus dierbaar is, aangezien wij in dit leven slechts kennen ten deele, toch kan wél zooveel gezegd en verklaard worden als noodig is, om meer dan voldoende rekenschap te geven van den grond onzer hope, van het voorwerp onzes geloofs. Is Christus u niet dierbaar, trekt de wereld met al hare begeerlijkheden u wellicht veel meer aan dan Christus, en hebt ge mitsdien, als de Joden van weleer, uwen rug naar Jezus en uw aangezicht naar de wereld gewend, tracht dan uzelven eens rekenschap te geven van uwe levenskeus en van uwe levensrichting, en vraagt uzelven eens ernstig af, wat voor u het einde zal zijn, gelijk voor allen, die de duisternis liever hebben dan het licht, de leugen verkiezen boven de waarheid. Met Van Alphen zeggen wij:

Niet veel grooten, weinig wijzen
Kennen Jezus van nabij,
Vinden in Zijn’ naam te prijzen
Wijsheid, adel en waardij.
Wat is alles zonder God?
Klompen gouds, maar geen genot, —
Vruchten, aan den wand geschilderd, —
Eigenwaan, die ‘t hart verwildert!

‘t Worden grooten, ‘t worden wijzen,
Die ‘t geloof aan Jezus hecht.
God te zien en God te prijzen
Is hun eeuwig toegezegd.
Eng’len zweven hun op zij;
Jezus blijft hun steeds nabij.
Die op zulke gunsten roemen,
Mag men wijs en edel noemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Christus den geloovigen dierbaar (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1894

De Wekker | 4 Pagina's