Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus den geloovigen dierbaar (III - Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus den geloovigen dierbaar (III - Slot)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„U dan, die gelooft, is hij dierbaar.” 1 Petri 2: 7a.

Als de Zoon des menschen, omwandelende op aarde, leerde Christus en bewees het metterdaad, dat Hij macht had om de zonden te vergeven. Zulk eene openbaring was te voren op aarde nooit aanschouwd. Zulk eene prediking was nimmer gehoord. Wel was de vergevende liefde Gods in den Borg des Verbonds aanschouwelijk onder Israel in onderscheidene plechtigheden der Wet voorgesteld, — wel hadden Gods heilige profeten van de heerlijkheid van Vorst Messias getuigenis gegeven , — wel had Johannes de Dooper gepredikt den doop tot vergeving der zonden, maar in de komst van Christus in het vleesch werd het woord der heilsprofetie vervuld, dat de „Heere onze Gerechtigheid” zou komen, Op de vraag, door de Joden, als door zijn eigen volk, gedaan: „wat werkt Gij ?” gaf geheel het leven, zijne prediking, gaven zijne wonderwerken, gaf zijne geheele openbaring het antwoord: „Ik ben gekomen om het welbehagen des Vaders te volbrengen.”
De aarde met den hemel in verbinding te brengen, den zondaar met God te verzoenen, zijn volk, als de Hem gegevenen des Vaders vrij te koopen van vloek en toorn, door den kostelijken prijs van zijn eigen, dierbaar bloed, en alzoo eene verzoening te worden voor hunne zonden, — zie, dat is het, waarom elk geloovige met hart en ziel moet instemmen met de Apostolische getuigenis , dat Christus den geloovigen dierbaar is.
En dat niet slechts bij aanvang, als de ziel door den Heiligen Geest aan al haar zonde en schuld voor God wordt ontdekt, — als uit de diepte geroepen wordt tot God: „’k wou vluchten, maar kon nergens heen, zoodat mijn dood voor oogen scheen, en alle hoop mij gansch ontviel, daar niemand zorgde voor mijn ziel,” — maar ook bij den voortgang, onder levendig bewustzijn harer dagelijksche struikelingen en vele tekortkomingen, bij toenemende zelfkennis van den verloren staat in Adam, het Verbondshoofd, onder het zuchten en leed dragen wegens zijne verdorven natuur. Wat al afwisseling kenmerkt het leven van Gods kinderen! Steeds tot hinken en zinken gereed, — vallen en opstaan, licht en duisternis; ’t is worstelen ten einde toe. Maar wat het hoofd boven water houdt bij Gods kind, — wat den geloovige tegen wanhoop waarborgt, — wat Jezus’ discipelen doet volharden in geloof, in liefde, in heiligmaking is de dierbaarheid van Christus.
De algenoegzaamheid zijner offerande, eenmaal aan ’t kruis geschied, zijne volkomene genoegdoening, hierdoor te weeg gebracht, de verzoening als vrucht zijner voldoening, vrede met God, — vrede, die alle verstand te boven gaat. Hiervan ten volle verzekerd, kan de geloovige God verheerlijkheid juichen: „Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn.”
Al die schatten en zegeningen door bloed en tranen, door zijne volmaakte gehoorzaamheid verworven, past de Heere door den Heiligen Geest zijnen geloovigen toe.
Aan dien Christus dankten de Apostelen , danken al des Heeren dienaren hunne bekwaamheid. Nimmer hebben de Apostelen zich beroepen op hunne eigen bekwaamheid of macht. Met Paulus moesten allen erkennen: „Onze bekwaamheid is uit God.”
Alle roem in mensehen of uit de menschen is ijdel. Wie roemt, die roeme in den Heere!
Trouwens, wat zou den mensch, wat zou ook den vrome doen roemen , daar de beste zijner werken nog onvolkomen en met zonde bevlekt zijn. Dierbaar is Christus den geloovigen op aarde; dierbaar is en blijft Hij zijnen verlosten in den hemel. Hem ter eere zingen de gereinigden door zijn bloed: „Gij hebt ons Gode gekocht!” Heeft ieder geloovige op aarde te strijden en te lijden ten einde toe, en moeten Gods kinderen door veel verdrukking ingaan, — bij al het leed en bij al de beproeving, in dit leven onderworpen, kan alleen de dierbaarheid van Christus hen sterken en troosten. Zoo menigmaal werd uit diepten van ellende gejubeld: „’k heb alles verloren, maar Jezus verkoren, wiens eigen ik ben.” Al de volheid der godheid woont in Hem lichaamlijk. Uit die volheid, die in Christus is, ontvangen Zijne geloovigen genade voor genade. Hem , die de wortel en het geslacht van David, de blinkende Morgenster is, komt dan ook toe, benevens den Vader en den Heiligen Geest, dankzegging en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Als de eeuwige, eenige en natuurlijke Zone Gods, God uit God en Licht uit Licht, kwam Hij in de volheid des tijds in nederige dienstknechtsgestalte in de wereld met de verklaring: „Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering,” En waar of wanneer een zondaar of eene zondares tot Hem zich wendde, in waarheid , oprechtheid en met een oprecht geloof, daar is zijne belofte bevestigd : „Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Wie door den Zoon is vrijgemaakt, die zal eeuwig vrij zijn.” Wie Hem als het Licht der wereld volgt, zal in de duisternis niet komen, maar het eeuwige leven hebben.
Als de Voorbidder en Voorspraak voor al zijn volk is Christus dierbaar en erkennen al de zijnen tot hunne blijdschap en troost: „als we gezondigd hebben, dan hebben we in Hem een Voorspraak bij den Vader.” Zonder Hem kunnen zijne geloovigen niets doen; met en door Hem vermogen zij alle dingen. In duisternis haar licht, in zwakheid hare sterkte, in droefenis haren troost, in armoede haren rijkdom, in gevaar hare veiligheid, in aanvechting van den satan hare sterke tegenweêr, kan geheel de Kerk des Heeren met David getuigen: „De Heere is mijn Herder; mij zal niets ontbreken,” Waar dood en verderf dreigen, is Christus voor de Zijnen de opstanding en het leven. Het woord, hier door „dierbaar” vertaald, komt van een woord, dat eer beteekent, en wordt ook wel vertaald dóór kostelijk, bijv. in Openb. 21 : 19. En wie is in staat al de schatten en gaven, in Christus verborgen, te omvatten, of die naar waarde te roemen?
Wat Petrus anderen predikte, had hij door Gods genade zelf bij ervaring leeren kennen.
Hoe dierbaar was hem de Heere Jezus, toen hij Hem zoo vrijmoedig als de Christus Gods beleed, — toen hij met Christus op den berg der verheerlijking was en getuigde: „het is goed, dat wij hier zijn; laat ons tabernakelen bouwen.” Hoe dierbaar was Christus in de oogen van Simon Petrus, toen hij Hem, na’s Heeren opstanding, aan de zee van Tiberias, op de vraag „hebt gij Mij lief?” betuigde ; „Heere! Gij weet alle dingen; Gij weet, dat ik U liefheb!” Ja, hoe dierbaar was hem Zijnen Zaligmaker, toen hij aan het begin van dezen zendbrief schreef en God verheerlijkend betuigde:
„Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden.”
De dierbaarheid van Christus is bij de Apostelen de inhoud hunner Evangelieprediking. Alleen die prediking is het, waarbij God op het hoogst verheerlijkt, de zondaar op het diepst vernederd wordt, en waardoor een deur der hope wordt ontsloten voor ellendigen en nooddruftigen, die zonder Jezus voor eeuwig moesten omkomen. Machteloos en krachteloos in zichzelven, kan de zondaar niet tot Christus gaan , maar nu komt Christus in en door en met. zijne opzoekende liefde tot den zondaar. Kan de zondaar Christus niets aanbieden of toebrengen, Christus is alles en in allen.
Zoo ziet dan door het geloof de reiziger naar Sion op, als tot den oversten Leidsman zijner zaligheid en Voleinder des geloofs.
Tegenover Christus, die, om de vreugde Hem voorgesteld, het kruis verdragen en de schande veracht heeft, staat de wereld met al hare begeerlijkheden, met al hare wellusten en ijdelheden.
Maar hoe schoon en aantrekkelijk deze zich ook voordoet, tegenover al den smaad en de schande van het kruis van Christus, toch zegt een Paulus: „ik acht alle dingen schade en drek te zijn bij de uitnemendheid van Christus.” En dit zegt Paulus niet alleen, maar zoo zal ieder door God levend gemaakte en door het geloof met Christus vereende ziele moeten getuigen, want de oogen, die eens hebben gezien, kunnen niet meer terugzien.
Kan er hier al zooveel van de dierbaarheid van Christus gekend en genoten worden, wat zal het dan eens zijn, als de oogen den Koning in Zijne schoonheid zullen aanschouwen. Als alle nevelen opgetrokken, alle duisternissen voor eeuwig zullen verdwenen zijn en Christus zelf zijne doorboorde handen en zijne doornagelde voeten zal toonen, als bewijs, dat Hij de Zijnen duur heeft gekocht.
Hoe zal door dat licht en door die heerlijkheid alles, wat we hier genoten in de schaduw treden, want dan zal in al de kracht van het woord kunnen getuigd worden: „Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk.” Dan volgen al Zijne verlosten het Lam, waar het ook henen gaat, — volgen, maar zonder kruis, — volgen, maar zonder tranen, zonder smaad, zonder zonde.
Dan zal het ook niet meer zijn: „Ik ben van Paulus,” of „ik ben van Cefas”, — dan zal de blanke en de zwarte, dan zullen al de Hem gegevenen des Vaders eeuwig met den Heere wezen.
Vrees dan niet, discipel van Jezus! vrees niet, als de satan zijne pijlen op u richt. Wees niet twijfelmoedig! Zeg nooit: „de Heere heeft mij vergeten”! Als uw Ontfermer zal uw dierbare Verlosser u leiden naar Zijnen raad. Als uw vuur- en wolk-kolom zal Hij bij dag en bij nacht u leiden en beschermen.
Nog maar een weinig tijds geleden, gebeden en gestreden, dan zal Gods raad op aarde zijn uitgediend, — dan zult ge uw Immanuël ontmoeten. Met gelijk ’s Heeren jongeren op den dag Zijner opstanding, toen de Heere kwam en zich openbaarde, maar om spoedig weer te vertrekken.
Waren Jezus’ discipelen op dien dag verblijd, toen zij den Heere zagen, hoeveel te meer zal uwe ziel zich in Hem verlustigen, als ge, met Christus in heerlijkheid opgenomen, in het huis des Vaders zult rusten van den strijd. Dan zullen wij het onderscheid zien tusschen hen, die den Heere gediend en hen, die Hem niet gediend hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Christus den geloovigen dierbaar (III - Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1894

De Wekker | 4 Pagina's