Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vierde evangelie is geschreven na de drie vorige, en wel volgens oude berichten (van Irenaeus) na de verwoesting van Jeruzalem. Vandaar dat hij zijne volksgenooten steeds met den naam »Joden” noemt, en wat de vorigen schreven, slechts aanstipt en aanvult, Schreef Mattheus bepaald voor Israël, gelijk blijkt uit zijn gedurig wijzen op het Oude Testament, Johannes schreef voor niet-Israëlieten. Voor deze toch, die de namen Rabbi, Messias enz. beter verstonden dan de Grieksche woorden, behoefde hij ze niet te vertolken, wel voor hen, dl de Hebreeuwsche woerden niet verstonden Nadat hij eerst het doel van zijn schrijven heeft uiteengezet, gaat hjj de goddelijke deugden des Heeren ons aanwijzen en die met bewijzen staven. Het wonder te Kana roemt Hein als den Almachtige. Nathanaels geschiedenis als den Alwetende ; hel; gesprek met Nicodemus, als die van zijn aardsch Lot bewust, met beslistheid dien weg koos; het verblijf in Samaria doet Hem kennen als wereld-Heiland , de gesprekken met Zijne vijanden in Zijne onweerstaanbare wijsheid, en waar hij zijnen Heere wil teekenen in Zijne genade voor de zijnen, leidt hij de geschiedenis van zijn lijden in met het woord (Cap. 13 : 1): "alzoo Hij de Zijnen,die in de wereld waren , liefgehad heelt, zoo heeft Hij hen liefgehad tot het einde.”
Nevens die schildering van den Christus loopt dom- het geschrift als een draad het toenemen der vervolging, Eerst vinden wij twijfel, daarna bedekte tegenstand, die steeds meer openbaar wordt, in kracht toeneemt en eindelijk in helsche woede uitbarst.
Bij onze verklaring zullen wij zeker wel (al zoeken wij dat zoo min mogelijk te doen) op den oorspronkelijke tekst moeten wijzen. De lezer bedenke dan, wat hooge wijsheid Gods er in zichtbaar is, dat wij den bijbel bezitten, geschreven in doode talen, dat is, welke geene gebruikte volkstalen zijn. Doode talen veranderen niet meer, terwijl in levende talen de beteekenis van sommige woorden in latere eeuwen niet meer dezelfde is als in vorige. Wat wij nu onder het woord "slecht” verstaan, is geheel iets anders, dan wat de Staten-overzetters er Hand. 4: 13 onder verstonden, namelijk, "eenvoudig.” Op het oorspronkelijke wijzen wij reeds bij den aanvang van het eerste vers der inleiding (vs. 1—18), waar het lidwoord »den” ontbreekt. Zoo is het ook in Gen. 1 : 1, zoodat duidelijk uitkomt, dat Johannes op dat eerste woord des bijbels wijst, gelijk hij ook daarvan spreekt in den aanvang van zijn eersten brief. Toen de Heere God dus den in duisternis gehulden chaos schiep bestond, reeds het Woord. Vóór God den grens van tijd had gemaakt, en het eeuwige slechts bestond was Hij, die in het eeuwig heden was gegenereerd (Spr. 8 : 23, Joh. 17 : 5), het begin der schepping Gods (Openb. 3: 14). Zoo stelt ons Johannes dan aanstonds voor een ondoordringbaar geheim, een onpeilbare diepte, welke ons tot aanbidding dwingt voor Hem, dien hij het Woord noemt. Uien naam vinden wij van den Heere alleen bij Johannes; behalve hier ook in zijn brief (I 11 : 1 ; 5 : 7) en in de Openbaring (19 : 13), welk eigenaardig gebruik ons dan ook op een en denzelfden schrijver wijst. Wat bedoelt de Apostel met dien naam ’i In welken zin wil hij ons den Heere hier doen denken ’t Zeker stemmen wij niet in met de verklaring de Beloofde’; ook nemen wij het niet in den zin van »het gesprokene.” Het woord is de mededeeling, de openbaring der gedachte. Zoo is de Zoon de openbaring der gedachte Gods, de Openbaarder van het Wezen Gods. Er is geene openbaring dan door Hem. Door Hern zijn de zienlijke en de onzienlijke dingen geschapen, en waar de verschijningen Gods aan de Oud-Testamentische Godsmannen ten deel vielen, daar werd het Woord aanschouwd, want God, den Vader, zag niemand.
Aanleiding tot de keuze van dit woord had de schrijver in de wijsbegeerte van Plato, welke een l-’hik» de Jood in verzoening had trachten te brengen niet de Openbaring in het Oude Verbond of liever, waarnaar hij de Messias-belofte had zoeken te verwringen. Tegenover die wijsbegeerte treedt Johannes op en zegt, neen! niet is ons geopenbaard eene eeuwige gedachte, en die geworden tot een persoon, afgedrukt op de stof; een ander is Hij, die onze Messias is, namelijk bet eeuwig Woord, bij God en zelf God. Was het bij Philo de goddelijke kracht, zooals die zich in de wereld openbaart, bij Johannes is het Woord, de tweede persoon in de Goddelijke Drieëenheid, gelijk Hij in Zijne heerlijkheid vóór Zijne menschwording bestond.
Om dit duidelijk uit te spreken zegt hij dat het Woord bij (den) God was, dus niet slechts als kracht in God aanwezig was maar als persoon nevens en bij den Vader bestond, en niet in dien zin alsof Hij eer mindere in heerlijkheid en in wezen was neen! Hij zelf was God en deze, en geer ander (vs. 2) was persoonlijk bij (den) God.
Lezen wij naar ’t oorspronkelijke tweemalen »bij den God,” dan wordt hierdoor aangewezen het persoonlijke Gods, en wordt het bepalend lidwoord gemist in »het Woord was God”, dan geeft dat te kennen hel wezen Gods, met andere woorden het woord dat naar Zijn wezen God was, was bij dei persoon Gods, dus van dezelfde natuur, een in wezen met den Vader, en nochtans al bij zon der persoon.
Wie denkt hier bij niet aan hetgeen Salomo van de chokma, de wijsheid zegt in Spr. 8 : 23—31 ? vergelijk Pilip. 2 : 6 vv Kol. 1 : 15, Hebr. 1 : 3 v.v.
Als dien heerlijke had Johannes Hem leeren kennen en bewonderen en liefhebben. Als htj gelijk een Maria, verdiept in Hem, aan zijn voeten zat, den Heere bewonderend aanstaarde om steeds dieper in zijn wezen in te dringen, zijn woorden opdronk, en bewaarde en bepeinsde om den verborgen zin te verstaan, dan werd des menschen Zoon en Gods Zoon tevens hem steeds klaarder, steeds schooner, steeds verhevener in Majesteit en beminnelijker in liefde, Dan wilde hij wat hij beseft had wel allen ingieten en wel allen oproepen tot aanbidding, tot verheerlijking van Hem, God geopenbaard in het vleesch. Niemand leze dan deze zoo veel beteekenende aanvang zonder de knie te buigen voor Gods Zoon. Gelijk in de psalmen het »Sela’ tot eene pauze roept, zoo zouden ook wij in dit lied van den discipel, dien Jezus liefhad, in deze Hymne op Zijne majesteit wel bij herhaling een Sela willen plaatsen om te roepen tot ernstig bepeinzen, tot dankbaar aanbidden

(Wordt vervolgd.’)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1894

De Wekker | 4 Pagina's