Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beloofde Profeet (II - Sot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beloofde Profeet (II - Sot)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eenen profeet, uit het midden van u, uit uwe broederen, als mij, zal u de Heere, uw God, verwekken: naar Hem zult gij hooren.”

Mozes was op bijzondere wijze door God geroepen om een voorganger en leidsman van Israël te zijn. De brandende braambosch en de rookende Sinaï hadden Mozes duidelijk den wil des Heeren doen kennen. De wonderteekenen, in Egypteland voor de oogen van Farao en alle zijne knechten verricht, benevens zoovele andere blijken en bewijzen, van ‘s Heeren wege gegeven, hadden het Israëlietische volk volkomen overtuigd, dat Mozes de man was, van God geroepen, gezonden en bekwaamd tot de gewichtige taak, welke hij op aarde had te verrichten. Zou de beloofde Profeet, die na Mozes zoude komen, gelijk zijn aan Mozes, zou er overeenkomst zijn tusschen Hem en tusschen Mozes, — welnu, met grooter heerlijkheid en met nog veel meer bewijzen heeft God de Vader getoond, dat Zijn Eeniggeboren Zoon, door Hem gezonden, door Hem gezalfd, door Hem met majesteit en heerlijkheid was bekleed.
Het getuigenis uit den hemel, bij den doop in de Jordaan, de verheerlijking op den berg, de vele teekenen en wonderen, welke de Heere Christus heeft verricht, hebben de profetie van Mozes, ook in dit: „gelijk mij”, vervuld en bevestigd; maar altijd zoo, dat de wonderen, welke Mozes alleen kon verrichten in de kracht des Heeren, door zijn’ grooten Nazaat Christus in en door Zijne eigen goddelijke kracht worden gedaan. Had Mozes gezegd: „naar Hem zult gij hooren”, de Heere Jezus is in’t openbaar opgetreden onder Zijn eigen volk. In ‘t openbaar heeft Hij gepredikt. In Jeruzalems tempel, in de Synagoge, in het Joodsche land, op de bergen en in de woestijnen, overal en alom heeft Zijn Woord, als het woord van de Opperste Wijsheid, zich doen hooren.
Waren velen door hardnekkig ongeloof verblind, doordat zij in hunne ijdele en vleeschelijke verwachting werden teleurgesteld, toch waren er (waren het niet velen, toch een zeker getal) die den Heere hoorden en gehoorzaamden, en die, als het op de vraag aankwam: „wilt gijlieden ook niet weggaan?” met een’ Petrus verklaarden: „Heere! tot wien zullen wij henengaan. want wij hebben bekend en geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”
Toen later, na de uitstorting van den H. Geest, op den pinksterdag, zoovelen werden toegebracht tot de gemeente, die zal zalig worden, werd dat woord nader vervuld. Dit was profetie van hetgeen verder in den loop der eeuwen zou volgen.
Hoe menschen, vol haat en vijandschap tegen Christus, van Hem de ooren afwenden, toch zal het Woord worden vervuld, dat alle knie voor Hem zal gebogen worden, en dat alle tong Hem zal belijden. Wie het weten wilde, kon het weten, dat de Heere Jezus, toen Hij omwandelde op aarde, waarlijk een Profeet, de Profeet was. Zijn eigen lijden en sterven, dat Hij te Jeruzalem zou volbrengen, heeft Hij voorspeld, — zoo ook de verwoesting van Jeruzalem, Zijne glansrijke opstanding en hemelvaart. Al de voorspellingen, door Gods heilige profeten van Hem gedaan, werden in Hem letterlijk vervuld. Was Mozes getrouw in geheel zijn huis, Christus was zonder zonde, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hooger dan de hemelen geworden.
Al was Hij in geene profetenschool onderwezen, en al hing geen profetenmantel Hem om de leden, — Hij was boven de schaduwen, Hij was het Licht zelf, verlichtende een iegelijk mensch, komende in de wereld. Andere profeten hadden in den Naam des Heeren mogen getuigen van het groote heil en van het heerlijke Licht, dat komen zoude, — Christus kwam niet om van heil te getuigen, maar om heil, genade en zaligheid te verwerven.
Aan Hem, als den Profeet, van God gezonden, die ons den verborgen raad en wil van God tot onze verlossing volkomenlijk heeft geopenbaard, hebben alle menschen behoefte.
Door de zonde is de mensch van nature blind, dood zijnde in de zonde en de misdaden.
Verdreven uit het Paradijs, kan niet één zondaar, zonder en buiten Christus, een’ weg vinden, tot ontkoming aan ‘t eeuwige verderf. Ook leert niet één Adamskind zijn’ waren toestand van jammer en ellende voor God kennen, zonder Christus.
Al zijn we zelfs geroepen om anderen te leeren, gelijk Nicodemus, wat baat ons dit, als we niet weten, dat ieder mensch moet worden wedergeboren, en dat we, zonder deze genadeweldaad, het Koninkrijk Gods niet zullen ingaan.
Eene van buiten geleerde rechtzinnige belijdenis brengt ons daar niet toe. Eene Christelijke opvoeding en een uitwendig voorbeeldig leven is daartoe niet genoeg.
De mensch moet zich als een verloren zondaar in Adam leeren kennen vloek- en doemwaardig tegenover den heiligen en rechtvaardigen God. Maar ook dit is, op zichzelf genomen, niet genoeg. Drie stukken zijn ons noodig te weten, zullen we getroost kunnen leven en eenmaal zalig sterven. En die drie stukken zijn: „Vooreerst: hoe groot mijne zonde en ellende is; vervolgens: hoe ik van al mijne zonde en ellende verlost worde; en eindelijk: hoe ik voor zulk eene verlossing Gode zal dankbaar zijn.”
Lees hier met nadruk het woordje „ik”. Dit duidt het persoonlijke van de zaak aan, voor ieder mensch hoofd voor hoofd zoo noodzakelijk. Kendet gij al uwe ellende, wat zou het u baten, al jammerdet ge als een Kaïn, al beleedt ge als een Judas, — op toevlucht nemen tot en aannemen van Christus komt het aan. Dat kan niemand doen in eigen kracht. Alleen door de genade en de werking van den H. Geest worden we het geloof, en door het geloof Christus, deelachtig. Zoovelen Hem hebben aangenomen, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden.
Geen wonder, dat het Israël van den ouden dag verlangend en reikhalzend uitzag naar de komst van den door Mozes voorspelden Profeet. Deelde Israël alleen, in onderscheiding van alle andere volken, onder de oude bedeeling in de openbaring van het heil, — met de komst van Christus werd de bedeeling van het genadeverbond zooveel uitgebreider.
Zoo vulde de ééne profetie steeds de andere aan.
Door Jesaja en anderen was het heil voorspeld, dat niet slechts voor Israël, maar ook voor de heidenen in dezen Profeet stond geopenbaard te worden.
Allen volken zou de Heere een’ vetten maaltijd maken. Het licht, dat in dezen grooten Godsprofeet zou verrijzen, zou ook over de heidenwereld opgaan, als over degenen, die in de schaduwen des doods gezeten waren.
Daarom is de gedachtenisviering van de komst van Christus in de wereld, gelijk deze thans weer aanstaande is, van zoo groote beteekenis. Daarom is het der gemeente des Heeren zoo aangenaam, dat aloude, maar altijd nieuwe Kerstevangelie te hooren verkondigen.
Niet slechts bij den aanvang is de mensch blind, als God hem door Zijn Woord en Zijn’ Geest ontdekt, — neen, ook bij den voortgang heeft de door God ontdekte, wedergeboren, begenadigde zondaar zoo groote behoefte aan Hem, die door Zijn’Geest en Zijn Woord de Zijnen onderwijst, bemoedigt en vertroost.
Nog is en blijft Christus onze hoogste Profeet en Leeraar. Nog is Zijn onder wijs genoegzaam, om de woestijn van dit moeielijke leven door te komen. Wie door Gods genade den zaligen troost daarvan mag genieten, heft in druk en moeite het matte hoofd op, en jubelt met het Sion Gods: „De Heere is zoo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk aan mij volenden.” Hoe donker dan Gods weg mag wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vreezen.
Hij, die op aarde kwam om het verlorene te zoeken en zalig te maken, heeft eene volkomen verlossing teweeg gebracht. En ook deze profetie, door Hem, als den grooten Profeet, van wien zelfs Mozes getuigde, gedaan, zal worden vervuld: „waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.” Mogen de weinige dagen, welke nog aan het Kerstfeest voorafgaan, ons en velen met ons doen denken aan het licht, dat de Heere God in de duisternis heeft ontstoken.
Dan worden we voorbereid om bij vernieuwing te hooren van groote blijdschap, welke allen volken wezen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1894

De Wekker | 4 Pagina's

De beloofde Profeet (II - Sot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1894

De Wekker | 4 Pagina's