Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit „de Friesche Kerkbode.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit „de Friesche Kerkbode.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Pl. v. A. heeft onzen brief, aan ZEerw. gericht, op ons verzoek in „de Fr. Kerkbode” overgenomen (waarvoor wij ZEerw. dank zeggen) en heeft het onderstaande, als antwoord op ons schrijven, aan zijne lezers gegeven.
„Wij hebben,” zegt Ds. Pl. van A., „bovenstaand schrijven op verzoek opgenomen.
Evenwel niet, dan met eenigen weerzin, — alleen eerlijkheidshalve.
„Wat wij tegen dit schrijven hebben, is vooral de zeer onchristelijke toon, dien het ademt. Het dicht ons uitdrukkingen toe, die wij niet gebruikt hebben. Er spreekt uit eene groote mate van hooghartigheid. Men beschouwt ons als onverbeterlijke zondaars, met wie niet te redeneeren valt. Er is geen zweem van broederlijke liefde in te vinden. Waarlijk, waar het ons om waarheid te doen ia, schreit ons hart over die wijze van strijden. Waar de Heere. weet, dat wij ia Zijne wegen wenschen te wandelen, stemt het tot droefheid, alzoo verdacht te worden, alsof met ons niet te handelen was. Daarenboven wordt geen enkel punt, dat wij laatst noemden, besproken of behandeld.
Men wil van ons niets weten en dat smart ons. Als wij elkander liet hebben in den Heere, kunnen wij rechts en links geslagen worden, toch houden wij elkander vast, al mogen wij vele dingen in elkander afkeuren. Want dit blijft altijd waar: In ons allen is zooveel verkeerds. En als wij voor den rechterstoel des Heeren staan, mogen wij worden aangenomen om de gerechtigheid van Christus, maar wat ons werk betreft, dat is van ons allen zoo bevlekt, dat wij niet anders kunnen uitroepen dan „onrein, onrein,” genade, genade alleen in Christus’ bloed en gerechtigheid brengt ons binnen.
Waarlijk, het is voor een’ geloovige, die eenige zelfkennis heeft, niet moeielijk, om vele van zijne zonden, ook op kerkelijk gebied, te belijden, en den Heere te danken, dat Hij, niettegenstaande al onze gebreken en zonden, ons ook op dat gebied nog zooveel goeds wilde bewijzen.
Op dit schrijven in te gaan, doen wij niet, daar hetzelve niets zegt, waarop te antwoorden is. Dan moesten wij vallen op woorden, en dat mag niet. waar er een betere strijd gestreden kan worden.
Liever willen wij een enkel woord schrijven over „De gronden, waarop de Chr. Gereformeerden zijn en blijven de Chr. Geref. Kerk in Nederland”, gegeven in zes punten,”
Alzoo hebben we hoofdzakelijk drie punten in dit schrijven, waarin ZEerw. zich over ons beklaagt.
a. dat we ZEerw. uitdrukkingen hebben toegedicht, die hij niet gebezigd heeft;
b. dat we geen enkel dor punten, die hij laatst noemde, hebben besproken;
c. dat we te hooghartig, zonder broederlijke liefde hebben geschreven, en de Doleerenden beschouwden als onverbeterlijke zondaars.
Wij willen trachten ons over deze, ons ten laste gelegde feiten te rechtvaardigen. Wat het eerste betreft: wij gebruikten uit ZEerw.’s schrijven slechts een tweetal uitdrukkingen, niets meer. En wel:
a. dat Ds. Pl. niet wist, wat eigenlijk de redenen waren van ons optreden,
b. dat wij, door aan de samenspreking te Baarn geen gehoor te hebben gegeven, het bewijs leverden, het licht te schuwen. Meer hebben we uit bedoeld schrijven niet aangehaald. En staat er dit niet in te lezen ? Zoo neen, — dan zou men de fout moeten zoeken in „de Geldersche Kerkbode,” want daarin lazen we het; in deze Kerkbode was het schrijven van Ds. Pl. verkort overgenomen.
Daarom ook kunnen we ons over de tweede klacht rechtvaardigen, nl. dat we geen enkel van de laatst door ZEerw. genoemde punten hebben besproken. Wij lazen in die „Kerkbode” die punten niet, en daarom kennen wij ze niet; anders zou ons niets in den weg hebben gestaan, die punten te bespreken, gelijk we thans voornemens zijn achtereenvolgens te bespreken de bedenkingen, die Ds. Pl. tegen het zestal punten van ons niet-vereenigen, in onze brochure vervat, heeft ingebracht.
Wat de derde klacht aangaat, dat wij te liefdeloos geschreven hebben, enz., ieder gevoelt, dat de beoordeeling daarvan afhangt van de grens der liefde, die men zelf bepaalt; — wat de één liefde noemt, wordt door den ander met een’ anderen naam bestempeld.
Op kerkelijk terrein zal Da. Pl. zeker allen, die maar voor de vereeniging buigen, bijzonder liefderijke menschen noemen, terwijl het dan voor ons (door Z.Eerwaarde zoo lief en broederlijk (?) „wisselingen” en door anderen „scheurmakers” geheeten) maar moeielijk wordt om voor ZEerw. voldoende liefde te beoefenen, aangezien onze daad van optreden, als tegenstanders dier zoogenaamde vereeniging, reeds in zichzelven als liefdeloos veroordeeld wordt.
Was er echter in ons schrijven voor De. Pl. weinig lieflijks te vinden, dan zal dit misschien wel zijn voortgevloeid uit de smadelijke bejegening, die we ontelbare malen van zijne broederen moesten ervaren, waardoor we waarlijk de verachting zat zijn. En dat Ds. Pl. in dat opzicht wat fijner van gevoel is, dan bv, de mannen der Z. H. Kerkbode”, ia voor ons eenigszins begrijpelijk geworden, nu we een weinig kennis met ZEerw. hebben gemaakt, naardien zijn toon wat zachter is dan we zulks van zijne broederen gewoon zijn.
Konden we nu maar het geheele Doleerend element afmeten naar toon en vorm van Ds. Pl., dan zouden zeker wij, wat toon en vorm betreft — niet wat het beginsel betreft — ook een’ zachteren toon kunnen aanslaan, want, ‘t is waar, wij hebben dikwijls scherp tegenover hen gestaan, doch dit was niet omdat wij hen hielden voor „onverbeterlijke zondaars,” maar omdat zij zelf als van uit de hoogte ons als verachtelijke boosdoeners voorstelden. Daarom hadden we reeds voorgenomen, door al den smaad en de verachting, ons aangedaan, geen woord meer aan hen te geven, maar vooralsnog alleen te arbeiden aan onze eigen broeders en zusters, die in de strikken der Doleerenden gevangen zitten. Nu echter Ds. Pl. met een nog al tamelijk vriendelijk woord tot ons komt, willen wij ZEerw. ook een vriendelijk antwoord geven. Wij hebben ons daarom voorgesteld al zijne bedenkingen tegen ons op een’ vriendelijken toon te bespreken.
Het komt bij ons niet uit liefdeloosheid voort, als we scherp schrijven tegen hen; daarvoor hebben we het bewijs reeds vroeger gegeven, aangezien we van de eersten waren, die tot de Doleerenden kwamen met de woorden: „komt over tot het land van de bezitting des Heeren, waar de Tabernakel des Heeren woont; en zijt niet wederspannig, een altaar voor U. l. bouwende, behalve het altaar dos Heeren onzes Gods.
Juist daarin werd het openbaar, dat ons hart meer uitgebreid was tot hen, dan het hunne tot ons: want zij gingen, trots die vriendelijke uitnoodiging, voort met altaren te bouwen tegenover het altaar des Heeren.
Die daad, dat beginsel, waaruit dit voortkwam, men noeme het, zoo men wil, — daartegen zullen wij blijven strijden met al de gaven en krachten, die wij hebben. En of het dan Ds. Pl. is of de „Z.H.-of Utr. Kerkbode,” of wie ook, het doet er niet toe, voor de Doleantie (wij zeggen niet voor de Doleerenden; — dit schreven wij ook niet; wij vermeden dat woord opzettelijk) voor de Doleantie is bij ons scheidingsbeginsel geene plaats; wij ontzeggen haar alle recht van bestaan, en hoe eer zij de wereld uit is, hoe liever; — voor de Doleerenden, zeker, zoowel als voor de Hervormden en anderen. En voor wie niet? Wij zetten voor allen de deur open; waar de Heere Zijn Evangelie brengt, kennen wij geene „onverbeterlijke zondaars.”
„Wij wenschen nu achtereenvolgens de punten van onze brochure, waartegen Ds. Pl. bedenkingen heeft ingebracht, nog eenmaal te bespreken Dit kan dan tevens dienen voor sommige broeders uit kerken A. die ons op enkele punten inlichtingen hebben gevraagd.
De „Fr. Kerkbode” verzoeken we dan vriendelijk dit on ons volgende schrijven in het belang der zaak over te nemen.

Utrecht, 20/12 ‘94.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1894

De Wekker | 4 Pagina's

Uit „de Friesche Kerkbode.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1894

De Wekker | 4 Pagina's