Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bedenkingen van Ds. Ploos van-Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (VI)

Bekijk het origineel

De bedenkingen van Ds. Ploos van-Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (VI)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het tweede punt.
»Wij zijn en blijven de Christ. Geref. Kerk, omdat de vereeniging is geschied met aloude tegenstanders der Scheiding, die slechts door het mislukken hunner pogingen in de Herv. Kerk tot vereeniging gedrongen werden.”
Ds. Ploos maakt hierop de volgende bedenkingen:
Hoe is het mogelijk, dat zulk een grond genoemd wordt? Dit mocht veeleer een oorzaak van blijdschap zijn, dat zij, die ons den rug toekeerden (als dat werkelijk zoo is) nu bij ons tomen. Als zij gedwaald hebben (dit veronderstellen wij eens) en God doet hunne pogingen mislukken en God brengt hen tot ons, mag dat geene oorzaak van blijdschap zijn? David ontving met liefde de stammen Israëls, die Isboseth navolgden. Die terugkeering ging wel wat wonderlijk toe. Maar ’s Heeren raad werd uitgevoerd. Hoe velen zijn Christen geworden, die eerst met de Christenen niet mede wilden? Moest Petrus niet den Heidenen het Evangelie verkondigen, hoezeer hij er aanvankelijk geen zin in had? Hoe vele Roomschen, die zelfs de Hervorming tegenstonden, zijn later tot de Hervorming toegedaan? Ligt er niet iets heerlijks in, als broeders die vroeger de Chr. Ger. Kerk als zoodanig tegenstonden, nu hartelijk met hen vereenigd zijn? Dan mogen wij zeggen: de Heere heeft groote dingen gedaan; Hij heeft wonderen verricht, Hij heeft broeders, die verre van elkander stonden, vereenigd.
En nu mag men zeggen: Ja, mooie vereeniging, wat is er nog een strijd. Welzeker, maar die was er zelfs in de eerste christentijden, in de dagen der Hervorming, in de eerste jaren der scheiding. Maar dat was door ’s menschen zonde en gebrek. Gods werk bleef onder dat alles, en de Heere voerde Zijnen heerlijken raad uit.
Neen, wij verblijden ons, dat velen die verre stonden van de Gescheiden broeders, zoo dicht bij zijn gekomen, en dat de Heere ze tot elkander gedreven heeft, al kost het nog heel wat moeite, geheel saâm te groeien.
Ook past ons allen schuldbekentenis over zooveel, dat heeft plaats gehad, wat niet goed was in de oogen des Heeren.”
Zonder dat Ds. Pl. één enkel woord rept om zich te verdedigen tegenover hetgeen wij in onze »brochure” schreven betreffende het mislukken hunner pogingen en het gedrongen worden tot vereeniging, en ook zonder dat ZEerw. de vijandschap tegen de afscheiding weerlegt, waarop onze grond van niet te vereenigen berust, neemt ZEerw. de toevlucht tot eene grove onwaarheid, om daarmede onzen grond zoo mogelijk krachteloos temaken, nl. deze onwaarheid, dat de Doleerenden tot de Afgescheidenen zijn gekomen en zóó met deze vereenigd zijn.
Is het inderdaad waar, wat Ds. Pl. schrift, dan zijn de Doleerenden zeer zeker tot de Afgescheidenen gekomen, gelijk een veerman komt, om het volk naar de overkant te halen!
Zoo deden de kinderen Israëls niet, die tot David kwamen. Zij kwamen niet, voorgevende, dat zij zich bij en onder David wilden voegen, om daarna David en zijn volk weer onder het huis van Saul te brengen, maar zij meenden het waarlijk, zonder nevenbedoelingen; — zij handelden trouw en eerlijk, misschien wel meer uit nood dan uit liefde, maar lieten toch David en zijn volk aan hunne plaats!
Was het werkelijk waarheid, dat de Doleerenden tot de Afgescheidenen waren gekomen, dan zou dit zeker voor ons geene oorzaak geweest zijn om ons aan hen te onttrekken; integendeel had dan daarin kunnen vervuld worden, wat we in het eerst begeerden, toen wij hun toeriepen: »komt over tot ons en neemt bezitting in het midden van ons!”
Hoe is het mogelijk, dat een leeraar zulke inconsequenties publiek durft schrijven! Begrijpt eens: in het eene punt schrijft Ds. Pl., dat de Afgescheidenen nu uit hun land, waar zij bijna zestig jaar als onechte zonen en bannelingen in gewoond hebben, zijn uitgegaan” en gekomen in het land der Doleantie, dus in een ander land, en in dit punt zegt Ds. PI., dat zij (de Doleerenden) tot de Afgescheidenen zijn gekomen. Dus wonen ze nu in het land der Scheiding, — gelijk de kinderen Israëls tot David kwamen en daarbij bleven? Want dat voorbeeld haalt ZEerw. aan. Ach, wat zoekt men toch het volk al niet wijs te maken! Doch..... zoo iets schijnt bij de Doleantie te behooren! De Herv. Kerk uitgezet en er toch bij te blijven, te komen tot de afgescheidenen (dat althans hun te zoeken wijs te maken, opdat het eene oorzaak van blijdschap zou zijn) en, zich omkeerende, op den rug laten lezen: maar gij woont thans niet meer in uw land, maar in een ander, in het onze!
De Heidenen, die Christenen werden, bleven Christenen, voor zooverre zij het in waarheid deden, doch keerden niet tot de Heidenen terug; evenzoo de Roomschen, die tot de Hervorming kwamen: voor zoover het waarheid bij hen was, keerden zij niet tot de Roomschen terug, maar bleven bij de Hervorming.
Hebben de Doleerenden dit nu ook gedaan, toen zij, volgens Ds. Pl., tot de Afgescheidenen kwamen? Want ook deze voorbeelden haalt ZEerw. aan. Aanvaardden ook zij de Afscheiding? Want dat moet het komen tot hen beteekenen, om voortaan met die gescheiden broeders in hun’ gescheiden staat te leven, wien ze zoovele jaren den rug hadden toegekeerd en hunne vijandschap hadden geopenbaard. Ai mij! Indien er dan van komen tot de Afgescheidenen sprake kan zijn, dan — nog eenmaal zij het gezegd — niet anders dan een komen van den veerman, om hen onder schoonklinkende woorden netjes over te zetten naar den anderen kant.
En omdat wij ons nu niet door die schoonklinkende woorden lieten verschalken, hebben wij dien veerman laten overvaren met zoovelen als er mede wilden varen; — wij echter bleven stillekens in ons eigen land. Aangezien we dan ook gelooven, dat de Heere in ’34 onze vaderen in dit land der Scheiding gebracht heeft, gaan ook wij er niet uit en is ook dit ons eene reden te meer om onze broeders, die den overtocht aannamen, niet te volgen.
Utrecht, 1 Febr. 1895.

J.H. WESSELS
(Slot op dit punt volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1895

De Wekker | 4 Pagina's

De bedenkingen van Ds. Ploos van-Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1895

De Wekker | 4 Pagina's