Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (IX)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. I : 15 v.

Ook de bovenmenschelijke, de goddelijke natuur van Christus is door Johannes den Dooper uitgesproken. Hij heeft daarvan niet alleen getuigd, maar hij heeft het ook luide en voor allen hoorbaar en bij herhaling uitgeroepen, hoe eindeloos hoog de Christus boven hem stond. Maleachi (3:1) had geprofeteerd: „zie Ik zende Mijnen Engel, die voor Mijn aangezicht Mijnen weg bereiden zal”. Die engel was hij, zoo was dan ook dé Zender vóór den gezondene. Spreekt de Dooper elders uit hoe groot de Christus is, zoodat hij zelfs niet waardig is zijn schoenriem te ontbinden, hier zoude hij, zoo hij datzelfde had willen getuigen, gezegd hebben: „Hij is eer dan ik”. Aangezien wij lezen „Hij was eer dan ik”, kan alleen aan het voorgaan in tijd worden gedacht. Van diepe beteekenis is ook, dat, wat bij ons „vóór” vertaald is, niet gelezen wordt „de eerdere dan ik”, maar „de eerste dan ik”. In die uitdrukking ligt het hoogste „eerder zijn”, het eeuwig zijn van den Christus in tegenoverstelling van het in den tijd geworden zijn van den Dooper opgesloten.
Niet alleen de Dooper kan van Hem getuigen, ook een andere Johannes, de evangelist met alle zijne medediscipelen kunnen uit eigen ervaring spreken van het groote werk door Hem gedaan, een werk zoo groot, dat alleen goddelijke macht en liefde het konden volbrengen. „Uit Zijne volheid hebben wij allen ontvangen ook genade voor genade”. Een Jesaja sprak van „den overvloedigen lof des Heeren” (60: 6); Paulus noemt de genade (Rom. 5: 20), het lijden van Christus (2 Kor. 1: 5), de bediening der rechtvaardigheid (2 Kor. 3: 9) » overvloedig.” Lukas noemt den Heere vol des Heiligen Geestes (4: 1), en Johannes heeft reeds van Hem geschreven (1: 14) „vol van genade en waarheid”. Van de volheid des Heeren leest gij in Efez. 4: 13, in Kol. 1: 19; 2:9. Welk woord zal ook beter uitdrukken, welk een schatkamer van zegeningen, welk een overstroomende vloed van geestelijke zegeningen bij den Heere te vinden is? En met welk woord zal beter worden uitgedrukt wat uit die fontein tegen de zonde en tegen de ongerechtigheid vloeit (Zach. 13: I), dan met het »genade”. Daarmede zijn gelaafd, gedrenkt, verfrischt, gereinigd, tot nieuwer arbeid gesterkt, met moed en kracht voorzien, met zaligheid vervuld, met vertrouwen bezield allen, die tot Hem kwamen, de geheeld Kerk Gods van Adam af tot op onzen evangelist en van hem tot ons, en het zal bevestigd worden van ons tot den laatsten, die op aarde gedrenkt mag worden met het levend water. Genade, dat onverdiend werken Gods aan de zielen, het is de vrucht van de genade, aangebracht door des Heeren leven en lijden en sterven en hemelwerk. De genadige beweging Zijns harten deed Hem op aarde zich stellen tot het Lam Gods, en de vrucht er van is de zaliging van den doemwaardigen zondaar. Er is geene verdienste dan de Zijne; er is geen andere reden, dien het kind Gods kan opnoemen voor zijn behoud dan Gods eeuwig welbehagen, tengevolge waarvan de Heiland schulddrager en zonden verzoener werd, en voor dat eeuwig Godsbesluit wederom geen andere grond, dan datzelfde offer.
Genade betaalde de schuld, en genade bracht op grond dier betaling de verzoening van God met den mensch en van den mensen met God teweeg. Genade is het eerste hulpgeschrei, genade zal de laatste danktoon op aarde, en genade het lied der bewondering in de hemelen zijn.
Ziet, dat is iets anders dan wat Mozes gaf. De hoog begenadigde Godsman gaf de wet, hij leverde over wat hij zelf ontving, maar Jezus Christus werd zelf de bron, de oorzaak, de werker van den zegen, en welk een onderscheid in hetgeen werd ontvangen; want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Christus geworden”. Mozes moge tot de Jordaan leiden, een Jozua, Jezus alleen brengt in Kanaän.
De wet mag een tuchtmeester zijn, maar wat baat het tot aan den drempel te zijn gedreven, als er geen kracht is om den drempel overtegaan? De wet veroordeelt. Het is vloek van deze en vloek van gene zijde. Overal verschrikking en dood en hel en verderf, zoolang ik niets dan de wet hoor, niets dan Sinai en mijne zonde zie. Een ontzaglijke nacht met donderslagen en bliksemstralen, maar, gaat de zon der genade op, dan is Mara zoet geworden, dan heb ik een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch, dan is de vloek der wet weggenomen, en zij is mijn gids, mijn leiddraad, mijne vermaking dag en nacht, door hooger kracht ook mijne betrachting.
Die van Christus zijn, zij tasten niet meer in de donkerheid rond en vragen niet meer met Pilatus: „wat is waarheid”, want die genade verstaat, verstaat ook waarheid. Dat is de groote gave Gods, dat Hij de gordijn heeft weggeschoven en ons in eigen hart en leven, maar ook in die eeuwige liefde den blik deed slaan. Christus brengt den Zijnen de ware kennis aan, en niemand anders dan Hij, de kennisse Gods, welke het eeuwige leven is. „Niemand heeft ooit God gezien, de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard”. Op aarde zijnde als mensch, was hij noehthans in den hemel, daarvan zegt ons Johannes, en ziet hoe hij hier weder Zijne goddelijke grootheid betuigt, niet »Hij was”, maar »Hij is in den schoot des Vaders”. Hij ligt als tegen het harte des Vaders en hoort de woorden des Vaders, welke Hij den Zijnen als de Middelaar weder openbaart. Dat kon niemand dan Hij. Mozes had niet anders dan de achterste deelen gezien en dat als openbaring, welke aan geen mensch hooger had kunnen gegeven worden. Christus zag Hem, leefde in eenheid met Hem, en wie den Zoon ziet, ziet ook den Vader, wie den Zoon hoort, hoort den Vader, wie in den Zoon leeft, leeft ook in en door en met den Vader. Die openbaring des Vaders door Christus is niet maar eene vluchtige, eene gedeeltelijke. Hij heeft Hem verklaard, verklaring, duidelijke en juiste verklaring van Hem gegeven, niet slechts door woorden, maar ook door zichzelven, het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, te doen zien, en in zichzelven alzoo des Vaders gerechtigheid en heiligheid, Zijne Majesteit en liefde. O, konden wij eens gevoelen wat de Heere voor Zijn volk is, wat schatten van licht en zaligheid Hij voor de Zijnen heeft geopend!

v. L.
(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1895

De Wekker | 4 Pagina's