Voor kinderen
(Vervolg.)
Wilhelmina lag als in verwondering opgetogen, in onderwerping uitziende naar hare ontbinding. Het spreken begon haar zeer moeiehjk te vallen, omdat de keel al dikker en dikker werd, zoodat men nu en dan nog maar slechts enkele woorden van haar verstaan kon. Echter lag zij, te midden van al die benauwdheid, tevreden en in stille onderwerping, met eene glimlach op het gelaat. Men kon het haar zoo aanzien, dat zij naar het uur verlangde, dat haar bij haar’ lieven Heiland zou brengen, dien zij zoo vroeg had leeren dienen en voor wiens Naarn zij menig schamper woord had moeten hooren, daar zij veelal het „fijne Mientje” werd genoemd.
De volgende dag was haar’ sterfdag; toen ging zij heen, om haar’ Heiland volmaakt te dienen! Op hare begrafenis waren, behalve familieleden, een aantal vromen, die met blijdschap getuigenis mochten afleggen van het zalig heengaan van dat kind. Ja, zij ging heen in vrede, die lieve Wilhelmina, naar de plaats voor haar bereid van voor de grondlegging der wereld,
Kinderen! wat zegt ge van dit verhaal, naar waarheid u medegedeeld? Zegt gij „gelukkige Wilhelmina!?” Ja, dat moogt ge met recht zeggen. Welgelukzalig, die zich als een gansch hulpelooze wendt tot den Heere Jezus. Diezelfde Heiland, die haar deze heerlijke genade gaf, kan en wil het ook u nog geven, indien gij het oprecht van Hem vraagt. O, kinderen! denk er ernstig over na. Eenmaal staat wellicht uwe moeder of staan andere lieve betrekkingen aan uw sterfbed; — zult ge hen dan ook kunnen troosten met de betuiging: „Weldra ben ik bij Hem, die mij met Zijn dierbaar bloed kocht!”?
Of zal angst en schrik u en uwe ouders en anderen vervullen, wanneer zij u, tot uwe en hunne smart, zonder gegronde hoop op de eeuwige gelukzaligheid moeten aanstaren?
Wilhelmina had eene innige afkeer van de zonde. Onwaarheid spreken, daar gruwde zij van. En die zonde schijnt in onze dagen onder oud en jong schier geene zonde meer te zijn. Vele kinderen gewennen zoo aan ongehoorzaamheid en geven zoo toe aan kwade dingen, dat ze schier ondragelijk in huis zijn, en voor vader en moeder, broeders en zusters ver van aangenaam zijn. Ik hoorde onlangs een’ vader zeggen van een zijner kinderen, een jongentje van zeven jaren, dat, indien hij zelf (n.1. de vader) niet te huis was, zijne vrouw dat kind niet meer kon regeeren, en ook hij er groot werk aan had. Ik vroeg hem, of hij zich niet schaamde het uit te spreken. En vele ouders spreken zoo! Eerst wordt er door velen, om de aardigheden van de kinderen (zooals men het noemt) gelachen; en zoodra de kinderen maar eenigermate voet meenen to kunnen krijgen, beginnen zij den baas te spelen en mengen zij zich in alles, waar ze als kind nog niets mede noodig hebhen. Indien de kindertijd goed besteed wordt, wat is dan die tijd een gelukkige en aangename tijd.
Vele ouders zorgen slechts voor de maatschappelijke opvoeding hunner kinderen, voor voedsel en deksel, maar bekommeren zich over de opvoeding voor de eeuwigheid heel weinig. Velen geven hunne kinderen over aan alle wind van leer, en aan mannen, wien ze hun geld geenszins zouden toevertrouwen, vertrouwen zij de zielen hunner kinderen toe.
Aarlanderveen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1895
De Wekker | 4 Pagina's