Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door lijden tot heerlijkheid (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door lijden tot heerlijkheid (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Judas, die Hem verried, wist ook die plaats, dewijl Jezus aldaar dikwijls vergaderd geweest was met Zijne discipelen.” Joh. 18: 2

Lijden, door vrienden aangedaan of veroorzaakt, is altijd pijnlijker dan hetgeen openbare vijanden ondernemen.
Van een’ vijand wacht men in den regel geene vriendschap, geene liefde; maar van iemand, die zich geruimen tijd als een vriend heeft aangesteld, wacht men allerminst vijandelijke bedoelingen.
Als een vriend onder de vrienden heeft Judas Iscarioth in den kring van Jezus en Zijne discipelen verkeerd. Hij heeft het onderwijs van Jezus genoten, zijns Heeren prediking gehoord, Zijne wonderteekenen aanschouwd. Tot op het oogenblik, waarin Maria te Bethanië den kostelijken nardus uitstortte over het hoofd van haren Heere en Zaligmaker, is Judas steeds in dat gezegend gezelschap geweest, waar allen instemden met de belijdenis, dat alleen bij Christus de woorden des eeuwigen levens waren, het gezelschap, dat openlijk van Christus beleed: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.” Doch nadat Judas zijne ergernis had geopenbaard in de naar zijn oordeel roekelooze daad van Maria, en de Heere deze oprechte dicipelin tegen den ruwen aanval van Judas in bescherming had genomen, kon de man, wiens hart niet oprecht was voor God, niet langer zijn karakter verloochenen. Zijn’ haat tegen Jezus zal hij den Overpriesters doen blijken, zoowel als zijne gelden schraapzucht, in de vraag: „Wat wilt gij mij geven, en ik zal u Hem overleveren.” Nog éénmaal zien we dezen Judas zijne plaats innemen aan den heiligen paaschdisch, maar om daarvoor aller oog met de ingedoopte bete te worden aangewezen, als de persoon, door Jezus bedoeld met de woorden: „één van u zal mij verraden.”
Andermaal heeft Judas zich uit het heilig gezelschap verwijderd, om nog eens, maar dan ook voor het laatst, een oogenblik in de nabijheid zijns Meesters en zijner medediscipelen te komen.
Ontzettend oogenblik! Veelzeggend getuigenis! Vreeselijke ontmoeting, ons door de Evangelisten vermeld!
Judas wist ook die plaats. Welke? Den hof, waar Jezus, over de beek Kedron gekomen, thans is ingegaan, en waar ook Judas meermalen met de anderen, in tegenwoordigheid zijns Meesters, is vergaderd geweest.
Wat Judas daar vroeger heeft gehoord, en waar hij persoonlijk getuige van is geweest, wordt ons niet gezegd.
Voor de eeuwigheid blijft bewaard, wat in die verborgen uren het onderwerp van de gesprekken is geweest.
Dit weten we echter wel, dat Judas thans gebruik zal maken van de gelegenheid om zijn doel te bereiken, om zijn helsch plan ten uitvoer te brengen.
Als de zoon van Iscarioth thans die gewijde plek in den hof betreedt, is het niet om van Jezus’ tegenwoordigheid te genieten, om Zijn gezegend onderwijs te vernemen, veel minder om zijne liefde en trouw te doen blijken.
O, vreeselijke openbaring! Judas komt thans niet in gezelschap van discipelen, maar aan ’t hoofd eener bende, waarmede hij eene geheime afspraak heeft gemaakt. Die bende is de gewapende macht, uit Jeruzalem afgekomen, met stokken en zwaarden gewapend, om, op een door Judas te geven teeken, Jezus te vangen.
Dat teeken zal het gewone vriendschapsteeken zijn, om daardoor, zoo mogelijk, den toeleg te bedekken en de gruwelijke huichelarij aan het oog van Jezus te onttrekken.
Maar neen, de Zoon des menschen, met een’ kus verraden, heeft niet van noode, dat iemand Hem de bedoeling van Judas kenbaar maakt. Met de woorden: „één uit u is een duivel,” weleer tot de twaalve gesproken, in verband met de aanwijzing, in de paaschzaal geschied, had duidelijk bewezen, dat de Heere wist, wie Judas was.
En die ontzettende vraag, onmiddellijk na de misdaad aan Judas gericht:’ „Verraadt gij den Zoon des menschen met een’ kus?” — die heeft hierop het zegel gedrukt.
De daad en het gedrag van Judas, zoowel als de verloochening van Petrus, heeft het lijden van den Heere Jezus vreeselijk verzwaard. Al wist de Heere alles, wat over Hem komen zoude, al wist Hij, dat de Schrift moest vervuld worden, en al getuigde de Vorst des levens later: „Wist gij niet, dat de Christus alle deze dingen moest lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan?” — dit alles veranderde zijne liefde tot zondaren niet.
Om te verlossen en zalig te maken was Jezus in de wereld gekomen. Daartoe zou Hij zich overgeven tot in den dood.
En wat was dan pijnlijker, dan dat een Judas, dat één Zijner discipelen Zijn verrader werd!
Met welken blik zal dat zachtmoedig Lam Judas hebben aangezien, die den hof binnensloop, om zijne vreeselijke misdaad ten uitvoer te brengen!
En wat zal dat hart van den verrader hebben gebonsd, toen hij als een tijger op zijne prooi aanstormde, waar hij, als de zoon der verderfenis, een vuur ging ontsteken, dat hem eeuwig zou doen branden.
De plaats, waar Christus zoo vreeselijk heeft geleden, — de plaats, waar de angst en de benauwdheid zijner ziele zoo hoog was geklommen, dat zijn zweet werd als groote droppelen bloeds, — de plaats, waar de Man van smarte jammerde: „Mijne ziel is geheel bedroefd ter dood toe,” — de plaats, waar tot driemaal toe zijn gebed opklom ten hemel: „Vader! indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker voor mij voorbijgaan,” — de plaats, waar de Heere bad, streed en overwon, — die plaats was Judas niet onbekend.
Maar al wist Judas die plaats, hij was er thans niet gekomen, toen hij aankwam met de gewapende bende, gelijk de andere discipelen in gezelschap van Jezus er gekomen waren. Hij was geen getuige geweest van dit bitter zielelijden van Christus, maar hij zou ook geen deelgenoot worden van de vrucht van dit lijden.
De plaats, voor anderen zoo heilig als leerschool des geloofs en der liefde, werd voor Judas de plaats, waarbij voor altijd zich teekende en openbaarde als de zoon der verderfenis.
In dit opzicht was Judas, helaas! de man, die door velen zou gevolgd worden.
Hoe menige plaats is er, waarvan gezegd kan worden: daar is, naar zijne belofte, de Heere met Zijn Woord en Zijn’ Geest. Te vergeefs zoekt ge echter daar hen allen, die de plaats wel weten, maar door allerlei zondige beweegredenen zich aan die plaatsen onttrekken.
Of als men nog al eens eene enkele maal zich daar vinden laat, dan is het niet om den Heere te gehoorzamen en te dienen, maar veeleer om zijn oordeel te verzwaren.
Welk eene vreeselijke herinnering zal het Judas in de eeuwige rampzaligheid zijn, dat hij die plaats heeft geweten, waar Jezus met Zijne discipelen meermalen vergaderde, maar dat hij zich opzettelijk onttrokken had, toen hij Zijn’ Heere en Meester verried. De uitkomst heeft geleerd, hoe ongelukkig de man was met dat bloedgeld, dat hij voor zijn verraad had ontvangen. Zijn uitroep: „Ik heb verraden het onschuldig bloed!” was de kreet der wanhoop, welke hem naar den strop drijft en hem de vlammen van de hel doet gevoelen in zijne schuldige ziel. Mocht dit vreeselijk voorbeeld, als de schrik des Heeren, toch anderen bewegen tot het geloof, om zich niet af te keeren van Hem, buiten wien in eeuwigheid geene redding of ontkoming is voor eenig zondaar!
Onder de toelating des Heeren kan de mensch zich onttrekken aan de Kerk, onttrekken aan de genademiddelen, onttrekken aan de genademiddelen, onttrekken aan de gemeenschap der heiligen, onttrekken aan Christus.
Men kan, tegen beter weten in, zich vermengen met de vijanden des Heeren; men kan zich leenen tot heiligschennende daden; maar de zonde blijft niet ongestraft. Voor hen, die het bloed des Nieuwen Testaments onrein achten, blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. En toch is het getal zoo groot van jonge menschen, die in de waarheid, tot zaligheid geopenbaard, zijn onderwezen, in ouders en leeraars en vrienden goede voorbeelden hadden, die hen aanzochten en opwekten tot betere dingen, doch die, helaas! tegen het licht van hun geweten zondigen en den weg des verderfs kiezen vóór en boven het smalle en enge pad, dat ten eeuwigen leven voert. Moet men, aldus voortgaande, sterven in de zonde en in het ongeloof, wat zal menige herinnering uit dit leven de smart in de rampzaligheid verzwaren!
Deze herinnering vooral: men wist ook de plaats, waar het anderen zoo goed was, waar zooveel geleerd en genoten werd, — ja, men wist ook die plaats, waar al Gods kinderen van getuigden met den psalmdichter: ééne ure aldaar was het beter dan duizend elders. Maar neen, er was geen tijd, geen lust, er was aantrekkingskracht in allerlei andere dingen, maar geene aantrekkingskracht in Hem, die gepredikt wordt als de Weg, de Waarheid en het Leven.
Wie den wil des Heeren geweten en niet gedaan heeft, zal met dubbele slagen geslagen worden.
En wie de plaats heeft geweten, waar de Heere Jezus zich wil openbaren, als de eenige Verlosser en Zaligmaker van zondaren, maar, in plaats van den Heere gezocht te hebben, daar, waar Hij zich van ons wil laten vinden, dit heeft nagelaten, die zal eens kloppen, zonder dat hem opengedaan zal worden.
Ga dan liever, in gehoorzaamheid aan Uw’ Verlosser, met Hem naar Gethsemané, volg hem in de donkerheid van den Olijvenhof, — dan zult gij eens uit genade deelen in de zalige vrucht van zijn bitter lijden en sterven.
Weet ge de plaats, waar uw Heiland zoo bitter leed in droefheid der ziele, — gij weet ook de plaats, waar Hij nu is, gezeten aan de rechterhand der Majesteit Gods in de hoogste hemelen.
Daar leeft Hij, om eeuwig voor al Zijn volk te bidden.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1895

De Wekker | 6 Pagina's

Door lijden tot heerlijkheid (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1895

De Wekker | 6 Pagina's