Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijnheer de Redacteur!
Aangenaam zal het mij zijn, als UEerw. onderstaande regelen in uw geacht blad de Wekker opneemt.
Sedert de doleantie lees ik o.a. ook de Wekker, en meermalen heb ik sinds dien tijd de vraag in mij voelen opwellen: zou het in de Christ. (Afgescheidene) Geref. Kerk worden gelijk geschreven staat in Nahum 2:4? Steeds herinnerde ik mij, hoe heerlijk de Kerk van 1834 was uitgeleid; ik dacht aan den strijd, dien het mij heeft gekost om los te worden van de Herv. Kerk, waarin mijne ouders mij hadden laten doopen, en aan de overbuigende genade, die mij de vrijmoedigheid gaf om, met de uitgeleide vaderen de Cock, Brummelkamp, van Velsen, Scholte en anderen, ook hier, in ons dorp, het vaandel van Jezus Christus en dien gekruist hoog op te steken. Och, wat was het een klein hoopje amechtigen, die op hunne knieën uit de diepte hunner ziel tot den Hemel riepen: „Heere! behoud Juda!" Echter stond dat kleine hoopje als één man; dat was de eere van onzen Koning!
Na gehouden vergadering kwam er eindelijk eene Synode. Er werden door de reeds genoemde leeraren gemeenten gesticht. Ook hier, te Boskoop, werd een kerkeraad gekozen. Toen dat geschiedde, werd bij die gelegenheid ook voor 't eerst gedoopt; — mijn eigen kind was de eerste doopeling. Het geheele dorp was toen in roer; dat was toch al heel erg, dat C. Loef zijn kind door zoo'n dommen boer liet doopen, en dat nog wel „buiten de kerk!"
Eenigen tijd later kwamen er, naar de orde der Kerk, kerkvisitatoren bij ons. Wij hadden toen nog geen kerkgebouw en ook geen Leeraar. Het Christenbloed werd warm in mij gemaakt en nadat de visitatoren (de nu zalige leeraren Joffers en Alting) naar vele zaken onderzoek hadden gedaan, deed ik dien heeren de vraag: »Domine's! wij wilden trachten eene kerk en een' leeraar te krijgen; wat is uw oordeel?"
't Antwoord was: »wie een' toren wil bouwen, moet de kosten overrekenen!" Maar ik vroeg aan Ds. Alting: »bedoelt u Hollandsche rijksdaalders of geloofsvertrouwen op onzen God?" Zij gaven mij ten slotte gelijk in mijn verder beweren. En .. . er kwam een kerkgebouw (eerst werd de grond voor dat gebouw gekocht en later het gebouw opgetrokken). Niet lang daarna kregen wij ook een' leeraar.
En zie, de Heere heeft het kleinste tot duizend gemaakt! En nog doet onze eerste leeraar zijn dienstwerk!
Maar... de toestand van den tegenwoordigen tijd?
Kerk A is vergramd op Kerk B, en omgekeerd Kerk B op Kerk A. En dat moet me nu één heeten! Ik meen, dat het is als indertijd, toen de jonge profeet tegen het altaar van Jerobeam profeteerde, dat er menschenbeenderen op verbrand zouden worden. Dat kon de oude profeet niet hooren, want hij was niet zoo vroom als vroeger en daarom bedroog hij den man Gods, die het woord des Heeren ongehoorzaam werd en wien het zijn leven kostte. Ik zie, dat er nog zulke blinde leeraren zijn, die zich hebben laten betooveren door Doctors, enz. Alles is nu verkocht door de zoogenaamde vereeniging, maar .... al de leden van de Kerk van 1834 zijn nog niet geleverd!
De Weleerw. heer Ds. Sluiter, alhier, zal zich a.s. zomer uit den brand zien te redden en wordt met September emeritus. Dan (of eerder ?) zullen wij te Boskoop eens zien, of het kind van Salomons eerste gericht heel zal blijven of doorgesneden zal worden! Voor mij is het zeker, dat in het lichaam van Christus geene verdeeldheid kan bestaan, nog veel minder dan in het huisgezin van Abraham; de tijd zal komen, dat al wat van Hagar geboren is de deur uit moet; — al waren ze half Abrahams, toch blijven ze half Hagars, en de Heere kan geene halfheid dulden. Ziedaar iets over onze Christ. Geref. Kerk in de eerste halve eeuw van haar leven, van strijd, worstelen en .. . boven blijven. Ik, die grijs geworden ben, heb dat alles mede doorleeft, door de genade, mij geschonken van mijn' Borg en Zaligmaker! Hij, de Koning der Kerk, zal niet toelaten, dat degenen, die in de mogendheid des Heeren Heeren uittrokken en uitgeleid zijn, teruggeleverd worden in het land dat zij verlieten, niettegenstaande al de strikken en fuiken, die er voor gespannen worden. Och, dat men toch vrage naar de oude paden! Het schijnt wel, dat oordeel op oordeel land, volk en Kerk zal treffen, want ook als wij letten op de vruchten der prediking moeten leeraar en leden gulweg erkennen: geen groei, geen wasdom des geestes wordt er gevonden! Waar vindt men in onzen tijd ware hongerigen en dorstigen naar de verzoening met God door Jezus' borgtocht? Dit echter is gewis: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn en Zijn verbond houdt eeuwig stand!
Boskoop, Maart 1895.

C. LOEF, Sr.


Oud-Beijerland, 25/2 95.
Mijnheer de Redacteur!
Hoewel het reeds overbekend is, hoe men in de Geref. Kerken wedijvert om de trouwgebleven Christ. Gereformeerden te belasteren en daartoe alle middelen beraamt (wettig of onwettig) toch trof mij inzonderheid een ingezonden stuk uit eene z.g. Geref. Kerk A te Oud-Beijerland, voorkomende in het laatste nummer der Zuid-Holl. Kerkbode, betreffende onzen geachten predikant Ds. Wijdoogen en door 3 personen onderteekend. Daar dat stuk doorvlochten is van leugen en laster, gevoel ik mij gedrongen de lezers van de Wekker beter in te lichten, in het vertrouwen, dat UEerw. bereid zult zijn het in uw geëerd blad op te nemen. Om niet te veel ruimte van u te vergen, zullen we de beschuldigingen tegen, onzen predikant zoo kort mogelijk verdedigen. De 1e beschuldiging is, dat Ds. W. zou geleerd hebben, dat Judas, de verrader, Gode verheerlijkend het Avondmaal zou gehouden hebben; dit zeggen moet, volgens hun zeggen, twee jaren geleden geschied zijn in de catechisatie. Mij is zulks onbekend, daar ik ook toen de catechisatie bezocht, en ook één der onderteekenaars van 't stuk in de Z.-H. K. Hoe bevreemdend, dat die broeder er toen niet dadelijk op inging, maar eerst nu, na twee jaren. „Dat ieder onbekeerde het tot eere Gods zou kunnen doen," is ook laster. Wel is er bij Ds. W. eene bekommerde vrouw geweest, die met het bezwaar kwam: „maar, Domine! als ik dan toch eens onbekeerd ben!" waarop Ds. W. antwoordde: „Zulke onbekeerden als gij er een zijt, mogen gerust Avondmaal houden." — Dat, in de tweede plaats, onze predikant en de ouderlingen het leerstuk, betrekkelijk „genade in den wortel", vervloeken, ja walgelijk noemden, is tot hunne eer geschreven; — wij, Chr. Gereform. zullen allen daartegen protesteeren zoolang we adem hebben, evenals tegen al de overige anti-schriftuurlijke leeringen van Dr. K. en volgelingen. Het 3e punt over den 23en Zondag over den Heidelbergschen Catechismus is o. a. gerechtvaardigd op de Deputaten-vergadering, die toen onderzoek kwam doen; alleen bleek toen, dat er verschil in woorden was onderling, maar niet in de daad of zaak. Er werd gezegd: „Domine gaat aan de hand van Mark en Prancken, en gij aan de hand van andere Godgeleerden!" Ten 4e, dat onze predikant de reis van Ds. Gezelle Meerburg naar Palestina goed oordeelde om te vertellen aan kinderen of in de comedie, ook dit heeft Ds. W. nimmer gezegd; integendeel noemde Ds. W. den reiziger een flink redenaar, aangenaam om te hooren, maar Ds. W. voegde er bij, dat Z.Eerw. den kansel niet graag zag gebruiken voor vertellingen en reisbeschrijvingen, maar liever tot verkondiging van het Woord Gods. — 5e. Dat een diaken zijne kinderen naar de Openbare school zendt is waar, maar die diaken heeft ook gezegd: „AIs het blijkt, dat de nieuwe onderwijzer (die toen kwam) betoont Gereformeerd te zijn, dan zend ik hem mijne kinderen." Maar het tegendeel blijkt van dien onderwijzer. Bij ons wordt alles niet zoo gauw voor Gereformeerd gerekend als in Kerken A en B; daar is bijna alles Gereformeerd behalve de Christ. Gereformeerden. Ten 6e heet het, dat er schulden door ons moesten betaald worden, door verkwisting en zonder medeweten der leden ontstaan. En welke waren die schulden? Deze, dat Domine en kerkeraad een orgel hadden gekocht, met welken koop zij bedrogen waren. En dit komt er nog bij, van die schulden heeft de Gemeente nog niets betaald; alles heeft de leeraar betaald! Ja, wat meer is, twee van de onderteekenaars in de Z.-H. K. hebben meer de gemeente geplunderd dan er aan bijgedragen. De wijze, waarop zullen we in een publiek blad niet schrijven. Dat, ten 7de, de domine uit kwaadheid zóóver ging een' broeder te censureeren, wiens onschuld ten volle bewezen is, is ook een fatale leugen; wel is waar is de censuur wat te spoedig toegepast, maar zij was dubbel verdiend, ook naar het oordeel der Deputaten van de Classis. Doch zoo wij alles wilden opsommen, de tijd zou ons ontbreken. — En is het eenerzijds onverklaarbaar, hoe menschen, die Christenen willen heeten, zulken goddeloozen laster durven schrijven, anderzijds weer is het toch ook wel te verklaren, als men weet, dat één hunner tot mij zeide: „'t Is niet te doen om de oneenigheden op te ruimen, maar de predikant moet weg; en zoolang hij hier is, zullen wij hem vervolgen, zooveel we kunnen." Onze predikant was namelijk voor hen altijd een struikelblok, waardoor het doleantiebegrip niet in de gemeente kon ontkiemen.
Dit is voorzeker heel wat anders dan wat zij lasterden in de Z.-H. K., bewerende, dat zij zooveel pogingen hebben aangewend tot verzoening. O, indien we verhaalden waarom die broeders (die ouderling en die diaken) niet met ons medegingen, dan bleek eene heel andere oorzaak dan „de vreeze des Heeren." Eén hunner ontsloeg zijne arbeiders van hun werk, omdat zij met ons (scheurmakers) medegingen, en trachtte anderen bij andere landbouwers weg te krijgen. En dan zeggen zij bedroefd te zijn, nu ze van „hunne" kerkelijke goederen zijn beroofd, daar zij die zelf verkregen hadden! Men moet echter weten, dat het ten hoogste 1/5e deel der gemeente is, die niet Christ. Gereformeerd wilden of durfden zijn; wie zou dus het meeste aan die goederen toegebracht hebben ? Ten slotte duidt men het br. H. K. euvel, dat hij schreef in de Wekker, dat zij Ds. W. wilden beletten de onbekeerden sterk te vermanen, „want", zeggen zij nu, ,,dat was juist in onzen geest geweest." Maar op welken grond? Op dezen, dat domine ze moest aanzetten om toch vroom te leven; dan bleek daaruit, dat zij bij hunnen doop „genade in den wortel" hadden. Nu schrijft men nog onderaan, dat wie meer van deze zaak wil weten zich tot de Classis Brielle wenden kan, daar die geheel met de zaak op de hoogte is. Eilieve, al hetgeen, waarvan zij in hun stuk Ds. W. betichten, daarin is Ds. W. door de deputaten gerechtvaardigd, ja, zelfs was een predikant zoo verontwaardigd, dat hij niets meer wilde noteeren en niet meer naar de beschuldigers hooren over de beschuldigingen. De president zeide zelfs nog na den afloop: „is dat volk?! Ik heb ze vandaag goed leeren kennen!" En daar ik goed met de zaken op de hoogte ben, aangezien ik er zelf in was betrokken, en de geheele vergadering heb bijgewoond, weet ik niet, welke inlichting de Classis Brielle ten hunnen bate nog geven moet, of men zou nu moeten denken: »de scheurmakers moeten er maar eens aan!" — Wat ik hier schreef, is de waarheid, en wie nog meer van deze zaken wil weten, die vervoege zich bij den ondergeteekende, die bereid is nog wel vijfmaal zooveel te zeggen als het nu geschrevene. Eindelijk dient men ook te weten, dat het terugtreden tot de Christ. Geref. Kerk niet buiten die twee kerkeraadsleden is omgegaan, want zij waren beiden tegenwoordig op de vergadering, doch een hunner moest voor het eindigen voor zaken weg, wien de Domine nog zeide: »blijf nog; er is nog meer te verhandelen!"
Geachte Redacteur! dankbaar voor de verleende plaatsruimte, ben ik UEerw.

Dr. en br. H. KONING,
Zinkweg, gemeente Oud-Beierland.


Mijnheer de Redacteur!
Naar aanleiding van den laster, waarmede de Z.-H. Kerkbode ons Christ. Gereformeerden hoont en smaadt, zal het naar mijne meening niet ondienstig zijn UEerw. desbetreffende eenige opheldering te geven. Ik hoop dat U mij een klein plaatsje af zult staan in Uw geëerd blad de Wekker. Wat de beschuldiging betreft over Ds. Wijdoogen's ideeën, verwondert het mij, dat zijne beschuldigers den man niet razende gemaakt hebben, daar het bijna week op week was: »dit moet u doen en dat moet u laten!" 't Was den man onmogelijk om de Vrije-Universiteitlucht aan zijne leer te geven, omdat het zijne overtuiging niet is. Zoo heb ik wel eens gedacht, als hij het om des lieven vredes wil eens waagde: » man! ge zult in het gewaad van Saul de dupe van den reus worden!" Dat een diaken ziine kinderen naar de Openbare School zendt, zou dat nog grooter onzin zijn dan wanneer er twee Protestanten tegen de leer van Ds. Wijdoogen hunne kinderen lieten doopen en op de voorgestelde vragen in het formulier kloekmoedig: » Ja ik!" antwoordden? En van het censureeren van dien „onschuldigen" broeder zal UEerw. licht begrijpen, dat het niet hetzelfde is, wie daarover oordeelt.
Dat twee kerkeraadsleden niets wisten van het voornemen tot terugkeer naar de C.G.K., daar zij bij het benoemen van een' kerkeraad zich niet herkiesbaar stelden, — is daarin niet duidelijk te lezen, dat zij de leugens tegenover ons niet vol durven houden? Ziedaar een weinigje van de vele ellende. Nu wordt het genoemd in de »Z. H. Kerkbode" het loon voor het palstaan der Gereformeerde waarheid van onze voormalige broeders? Als zij zich beklagen over het vergaderen in de schuur van wege de koude, zeggen wij: »ziedaar het loon voor de tergingen waarmede gij ons getergd hebt!" Het zou voor niemand vreemd geweest zijn, indien door al die omstandigheden Ds. Wijdoogen's hoofd niet helder, niet normaal was geweest.
Nu mijnheer de Redacteur! ik hoop, dat UEerw. mij niet te leur zal stellen in het plaatsen in de Wekker, dewijl het in het belang is der geheele Christ. Geref. Kerk is.
Oud-Beijerland, l-3-'95.

Lt. VAN BERGEN.


Geachte Redacteur!
Eene vraag, bij ons thans aan de orde van den dag: „hebben de Christ. Gereformeerden recht van bestaan ?" geeft mij aanleiding hierover eenige regelen te schrijven.
Dezer dagen met een' »doleerende" hierover sprekende, werd mij deze vraag gedaan. De man beweerde, dat, als men hierover het rechte licht wenschte, men zich dan had te wenden tot een door hem genoemd oud Gereformeerd predikant, die, als men als onpartijdig vrager tot hem ging, hierover een helder licht zou ontsteken. Op mijne vraag, wat dan het antwoord zou zijn, was dit het bescheid: »bij u in B. wordt de waarheid verkondigd in de Geref. Kerk, en daarnaast nog eene plaats te hebben, waar het Evangelie wordt verkondigd, is voor mij eene ongerijmdheid."
Dit stemde ik hem ten deele toe, maar deed hem de vraag: »waarom zijt gij dan niet gebleven in de Herv. Kerk, waar ook nu nog het Woord van God zuiver wordt geleerd? Waarom hebt gij dan medegewerkt in '86 om daartegenover nog eene doleerende kerk te stichten en met de Chr. Geref. Kerk van '34 niet gerekend, die destijds ook in uwe omgeving groeide en bloeide?" En het antwoord was: „geen van beiden had moeten gebeuren!"
Is dit zoo, waarom dan niet teruggekeerd; een oud spreekwoord zegt: »beter half gekeerd dan heel gedwaald."
Is dit nu de bekentenis van hen, die zich tegen ons verzetten, mij dunkt, dan hebben wij redenen om op den weg der vaderen van '34 voort te gaan. Het is wel een bewijs van krachteloosheid, en het geloof spreekt niet heel sterk uit zulke getuigenissen van hen, die zich in Kerk B op het kussen als ouderling hebben laten plaatsen. Zoodanig getuigenis roept ons luide toe, dat de „doleantie'''' is geweest als een vroegkomende dauw en eene morgenwolk, die spoedig alle kracht zal missen.
Broeders en zusters! zulke voorbeelden geven moed om, in de kracht des Heeren, als een eenig man op te trekken en niet te rusten, voordat, onder den zegen Gods, de Christ. Geref. Kerk weer is wat ze in goede dagen geweest is. Het Woord van God is er ons borg voor. Hij immers hoort het geroep Zijner ellendigen en verlost hen!
Beetgum.

KLAAS REITSMA.


Middelburg, 22 Februari 1895.

Mijnheer de Redacteur!
Vriendelijk verzoek ik u een plaatsje voor het onderstaande in uw veelgelezen blad.
Met blijdschap vernemen wij voortdurend uit de Wekker, dat de Christelijke Gereformeerden in vele plaatsen van ons land het juk der Doleantie afwerpen.
Ook hier ter plaatse begint dat juk zwaar te wegen; menigmaal hoort men klagende en zuchtende broeders en zusters. Maar ook hier wordt door leeraars en kerkeraden gezegd: "Alles is gebleven, zooals het was!" Maar wij, Christ. Gereformeerden, zien en gevoelen het wel anders. En ondanks die zoogenaamde geruststelling van leeraars, enz. is men toch niet op zijn gemak ; — men kan het maar niet gewoon worden in de zoogenaamde Vereeniging; want men gevoelt zich niet thuis. Vele juichtonen hoorden wij, toen wij uit uw no. van 1 Februari j.l. vernamen, dat de bij ons zoo welbekende en zeer beminde Ds. Wijdoogen met zijne gemeente te Oud-Beijerland had gebroken met de zoogenaamde Vereeniging. Ook wij Christelgke Gereformeerden moeten veel smaad en laster dragen; en was het nu van de wereld, dan zou de smart lichter zijn; maar nu is het van hen, die vroeger tot en met ons spraken over het werk des Heeren, dat in 1834 is gewrocht. De Heere geve ook ons, dat wij dien smaad met geduld dragen! Och, mocht het Hem behagen de oogen te openen van vele leeraars en gemeenten, ook te dezer plaatse, tot Zijne eer, en tot verheerlijking Zijns Naams.
U dankende voor de afgestane ruimte, noem ik mij, namens eenige Christelijke Gereformeerde broeders en zusters.
Uw broeder:

J. MEIJERS te Middelburg.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1895

De Wekker | 6 Pagina's

Ingezonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1895

De Wekker | 6 Pagina's