Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Mijne overdenking van den Heere zal zoet zijn”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijne overdenking van den Heere zal zoet zijn”

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ps. 104 : 34

Niet alles, wat de stof onzer overdenking kan zijn, stemt aangenaam.
Veel, zeer veel is er, waar ook Gods kinderen niet anders dan met smart en droefheid aan denken. Toch, al heeft de mehsch een’ strijd op aarde, — al is het uitnemendste van dit leven nog moeite en verdriet, — al zijn ook de tegenspoeden der rechtvaardigen vele, en al zucht Gods schepping hier op dit beneden rond, —toch kan er nog stoffe ter overdenking zijn, die zoet en aangenaam is, en waardoor het harte zich in den Heere verblijdt.
Hoe uitgebreid was de blik van den gewijden dichter, die in dit lied den Heere looft, Zijne grootheid uitroept da de wonderwerken des Heeren vermeldt.
Hoe schoon was weleer dat land, dat de Heere voor zijn Israël had uitverkoren!
Dat heilige land, met zijn’ Thabor en Karmel, met zijne Palmstad en dat schooneJeruzalem, — dat land met zijn’ leven en vruchtbaarheid uitstortenden Jordaan, met zijne schilderachtige meren, bloeiende valleien en welige akkers. Dat land met zijn’ overvloed van wijndruiven, olijven, granaten, vijgen en dadels,— met, zijne tienduizenden van schapen en runderen, rondgeweid in grazige vlakten en gedrenkt aan de aartsvaderlijke putten!
Ja hoe schoon was het land van het Oosten, voordat Jehovah er zijn’ zegen afnam, de stad en tempel van Jeruzalem in vlammen opging, de bodem door zoovele oorlogen was vertreden en het volk der belofte, om zijne zonden, in ballingschap moest omzwerven. Dat land, de rijkdom van het Oosten, de lievelingsplek voor Abrahams zaad, biedt den Godverheerlijkenden zanger de rijkste stof, om zijne gedachten bezig te houden, zijn’ geest te boeien, zijne snaren te spannen en in al de werken Gods de grootheid en majesteit zijns Scheppers te bewonderen.
In al de schoonheid zijner dichterlijke taal bezingt deze ware Israëliet niet alleen de grootheid Gods, in al dat werk der schep- ping geopenbaard, maar de onderhouding en regeering van al het werk Gods wekt bij aandachtige beschouwing hem op om uit te roepen:
„Ik zal den Heere prijzen in mijn leven; ik zal mijnen God psalmzingen, terwijl ik nog ben,”

In al dat werk den Werk meest er, in aldie groote daden zijn’ God te zien en teerkennen, en bovenal zich bewust te zijn,in eene verzoende betrekking tot dien Godte staan, dat doet des dichters overdenking,gelijk van ieder kind des Heeren, in dezenzoet zijn.

Het is zijne verlustiging al Gods werkenen wondereu gade te slaan.

Beide in natuur en in genade biedenGods werken de aangenaamste stof totoverdenking voor allen, die den Heerevreezen.

Was de menseh niet zoo verblind enverhard door de zonde, dau zou dat zondertegenspraak algemeen en door allen wordenerkend.

Staat voor eene kleinere of grootere schil-derij, en laat men u zeggen (als ge hetniet weet) dat dit het eigen werk van Pot-ter, van Üubens of een ander onzer grootemeesters is, en aanstonds staart ge met een’zekeren eerbied op het werk van een’ kunste-naar. Geen wonder dan ook, dat de gods-man, wiens verstand door den HeiligenGeest is verlicht, en die zich aangetrokkengevoelt door de grootheid en heerlijkheidvan Gods werken, bij aandachtige beschou-wing daarvan uitroept:

»Hoe groot zyn Uwe werken, o Heere!Gy hebt ze alle met wijsheid gemaakt!”Waar ge dan ook uwe blikken wendt,hetzij naar den hemel b »ven u, of naardeaarde onder u, — naar de zon, die methare gouden stralen geheel Gods scheppingals met purper bekleedt, — in de dauw-drup, die aan eiken grashalm parelt, — inhet planten- en in het dierenrijk, — in devissehen der zee en in het gevogelte, datvan tusschen de takken den lol des Schep-pers bezingt, — in alles straalt de machten de glorie van uwen God u tegen.

De gedachte daarenboven, dat bh’ dieduizenden van schepselensoorten alles zijnvoortdurend onderhoud aan God heeft tedanken, die het groote wereldgebouw metal deszelfs bevolkiug onderhoudt en regeert,wekt zoozeer tot aanbidding, dat een men-schenkind met het oog daarop wel maguitroepen:

» Heere! wat is de menseh, dat Gy zijnergedenkt!” De menseh was het, die na denval der engelen tegen zijnen Schepper zichvergreep. De menseh was het, die doormoedwüligen eu vrij willigen afval van Godzich des eeuwigen oordeels waardig maakte.De menseh is het, dien God naar Zijn recht-vaardig oordeel voor eeuwig in het verderf hadkunnen storten. Maar ook: aan dat schep-sel, dat den naam van menseh draagt, — datoorspronkelijk het uitnemendste aller schep-selen was, — ook aau dien menseh wil deHeere gedenken! In menschen heeft Godeen welbehagen! Voor menschen, voor zon-dige en alles verbeurd hebbende menschengaf God Zijnen Eeniggeboren Zoon, opdateen iegelijk, die in tleni gelooft, niet ver-derve, maar het eeuwige leven hebbe.

Daartoe had de Heere van eeuwigheidhet besluit genomen. Dat besluit werktGod in den tijd uit, op eene wijze, dat zelfsde engelen begeerig zijn om in te zien indie verborgen raad van God.

Is het dan wonder, dat Gods kind, inge-leid in die goddelijke openbaring, en ge-nietende van die onuitsprekelijke en god-delijke gunst, getuigt: » mijne overdenkingvan Hem zal zoet zijn”?

Al kennen we hier slechts ten deele, —al is in dit leven al onze Godsvereeringdoor veel gebrek gekenmerkt, — ja, almoet de uitnemendste van Gods kinderenop aarde nog belijden: »Ik ben tot hinkenen tot zinken elk oogenblik gereed”, —toch brengt het beginsel en de natuur dergoddelijke genade het mede, dat der ge-loovigen ware blijdschap alleen in God kanzijn. Aan Hem dankt ge uw leven en uwbestaan niet alleen, maar ook aan Hem degenade, waardoor ge van een’ vreemdelingeen medeburger der heiligen en huisgenootvan God geworden zijt.

Aan die vrije genade en ondoorgronde-lijke gunst van den driemaal Heilige danktge het, dat ge door Zijn Woord uit Zijnewerken Hem kent, als den God van uw heil.In dat geloof zegt ge amen op het Aposto-lisch woord:

Hit Hem en door Hem en tot Hemzijn alle dingen. Hem zij de kracht en deheerlijkheid in alle eeuwigheid!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1895

De Wekker | 4 Pagina's

„Mijne overdenking van den Heere zal zoet zijn”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1895

De Wekker | 4 Pagina's