Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door lijden tot heerlijkheid (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door lijden tot heerlijkheid (V)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.” Joh. 18:36.

Het koninkrijk van Christus is in elk opzicht grootelijks onderscheiden van de koninkrijken dezer wereld. Dat Christus een Koning is, erkent Hij openlijk voor den stadhouder Pilatus. Niemand geleek echter minder op een Koning, dan de beschuldigde, die voor den Romeinschen landvoogd terechtstond. In nederige dienstknechtsgestalte staat Christus voor Pilatus, aangeklaagd, beschuldigd, omringd door vele vijanden, gehaat en veracht door het volk. Zoo onbegrijpelijk klinkt dit het volk in de ooren, dat Christus een Koning is, dat de krijgslieden er den spot meê drijven. Is Hij een Koning, welnu, dan moet die Koning eene kroon dragen, waarom men eene kroon van scherpe doornen vlecht en Hem deze om de slapen drukt. Is Christus een Koning, dan moet Hij ook een’ staf als bewijs van Zijne koninklijke macht en waardigheid hebben, waarom men Hem een’ rietstaf in de handen geeft. Daarenboven een’ purperen mantel als een spotkleed Hem om de leden gehangen, en zoo zal straks den Joden worden toegeroepen: „Ziet, de mensch!”
De menigte des volks gaat het evenals Pilatus; men kan in Jezus van Nazareth geen’ koning bekennen.
In het antwoord, dat de Heere aan den stadhouder gaf, ligt echter de verklaring, hoe en waarom men in Jezus geen’ Koning en in de wereld geen koninkrijk van Hem zag. Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Christus’ koninkrijk is van goddelijken oorsprong en van geestelijken aard; daarom is er wat anders dan natuurlijk verstand noodig om dit koninkrijk te zien. De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. De natuurlijke mensch is door de zonde verblind voor alles, wat goddelijk is. Toch ontbrak het niet aan bewijzen, waardoor Christus duidelijk getoond had Koning, de Koning te zijn, van den Vader verordineerd en met den H. Geest gezalfd, — de Koning, van wien, vóór Zijn verschijnen in de menschelijke natuur, „was voorspeld: „Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven, en Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns koninkrijks zal geen einde zijn.”
Die bewijzen voor Christus’ koningschap moeten echter niet in uitwendige dingen of in voorbijgaande heerlijkheid worden gezocht. Én de Koning, én Zijne onderdanen, — beide de aard en de zegeningen van Christus’ koninkrijk moeten beschouwd worden in ’t licht dezer waarheid, welke de Heere voor Pilatus belijdt: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld.”
Noch de koning Herodes, noch de keizer Augustus hadden kwaad te vreezen van Christus’ koninkrijk.
Wie de onderdanen waren van dit rijk, was kenbaar genoeg uit die twaalf, die Jezus steeds waren gevolgd. ’t Wat immers de dwaasheid zelve, van die Galileërs eenig kwaad te vreezen, alsof zij eene gevaarlijke macht dreigden te worden voor den staat? En de Koning zelf?
Al den tijd, gedurende welken Jezus openlijk onder ’t volk heeft verkeerd, is het weldadige en zegenrijke van zijn optreden allerwege gebleken. Hoe groot en geheel eenig was de liefde, waarmede Hij, in ontferming bewogen, Zijne handen tot de ellendigen Zijns volks uitstrekte! Hoevele kranken hadden aan Hem hunne genezing, hoevele bedroefden aan Hem hunne vertroosting, hoevele ellendigen aan Hem hunne verlossing te danken.
En al staat de Koning Israels dan ook hier voor Pilatus in de gedaante van een afhankelijk schepsel, in ’t voorkomen van een’ gevangen man,— ja, al zal nog grooter schande en nog erger smaad Zijn deel worden, hangt Hij ten laatste, met het bekende spotschrift boven zijn hoofd, aan ’t vloekhout te sterven onder de allervreeselijkste smarten, — toch is en blijft Hij de Koning, gezalfd over Zion, den berg van Gods heiligheid.
In de bede voor Zijne vijanden: „Vader! vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen,” in Zijne toezegging van het Paradijs aan den bekeerden moordenaar aan ’t kruis blijkt onder meer, welke de zegeningen van Zijn koninkrijk zijn. Gerechtigheid en heiligheid zijn de sieraden van het gewaad dezes Konings. Genade, vrede, barmhartigheid, liefde en geloof zijn de zegeningen van Zijn koninkrijk.
In de ooren van Pilatus moet het vreemd geklonken hebben, de verklaring of omschrijving van Jezus te hooren, aangaande Zijn Koninkrijk. Pilatus was een heiden en niet, gelijk de Joden, bekend met den inhoud der H. Schrift. Doch niet alleen voor dezen Romein bleek des Heeren Woord een geheim te zijn. Wat al blindheid en onkunde hadden de Joden in ’t algemeen tegenover Christus en Zijn Koninkrijk geopenbaard! Wat al haat en vijandschap onder die trotsche Farizeën en onder die waanwijze Schriftgeleerden. Zelfs des Heeren discipelen, — wat verstonden zij nog weinig van den aard van dit Koninkrijk. Tot zelfs aan den morgen der hemelvaart hooren we door hen nog vragen: „Heere! zult Gij nog in dezen tijd het koninkrijk oprichten in Israël?”
Eerst na de uitstorting des H. Geestes is hun het heldere licht opgegaan over alles, wat met dit Koninkrijk in betrekking stond.
Is Christus’ Koninkrijk niet van deze wereld, toch openbaart het zich in deze wereld. In die openbaring deelde Pilatus, toen de Heere Jezus voor den Stadhouder stond. En wat zou deze mensch gelukkig zijn geweest, indien Hij, zoo dicht bij Jezus, van Hem had begeerd om in de waarheid, door Jezus Hem beleden, nader onderwezen te worden.
Met de woorden: „een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijne stem!” had Christus duidelijk uitgesproken, wat het onbedriegelijk kenmerk Zijner onderdanen was. Door Jezus niet te hooren, maar te vragen: „wat is waarheid?” toonde de Romeinsche Stadhouder aan deze weldaad geen deel te hebben. En waaruit moet het verklaard, dat on- en bijgeloof zooveel aanhang heeft? Waaruit moet het verklaard, dat de oprechte belijders van Christus steeds een klein kuddeken zijn? Waarom heeft de openbaring van Christus’ Koninkrijk in de wereld voor het grootste gedeelte der menschen geene aantrekkingskracht? Waarom toch blijven zoo velen, aan wie het Evangelie Zijns Koninkrijks wordt gepredikt, zoo afkeerig en zoo weinig geneigd om onderdanen van Jezus te worden?
Deze en duizend soortgelijke vragen vinden we beantwoord in hetgeen de Man van smarten voor Pilatus uitspreekt: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.”
Toch blijft het op deze wereld, gelijk het voor meer dan 18 eeuwen reeds was: „er is geene gedaante noch heerlijkheid aan Christus, waarom wij Hem zouden begeerd hebben.” Zoo had Jesaja al van Hem voorspeld. Zoo zien we het al de eeuwen door bevestigd.
Alleen de mensch, die de nietigheid, onbestendigheid en vergankelijkheid van al het ondermaansche leert kennen en daarbij kennis verkrijgt van de ellende van zijn eigen bestaan, — voor dien wordt het behoefte, Hem in waarheid te kennen, die in de wereld kwam om der waarheid getuigenis te geven.
De leugen is de geliefkoosde spijs, waar ieder Adamskind de hand naar uitstrekt, — de leugen, gelijk deze in duizendvoudige vormen in dit leven zich aandient.
Daarvan verlossen kan Christus alleen. In Hem is de waarheid belichaamd. In Hem is de waarheid geopenbaard.
Maar ook in Hem is geopenbaard de heerlijkheid Zijns Koninkrijks. Door de diepste vernedering gaat Christus tot de hoogste eer, — door het zwaarste lijden tot de uitnemendste heerlijkheid, — langs Golgotha naar den Olijfberg, — van den Olijfberg naar den derden hemel, — zoo volgt voor Hem na den bangsten strijd de meest schitterende overwinning.
En wat we in den Koning zien, dat volgt ook voor Zijne onderdanen. Christus’ Koninkrijk is niet van hier, maar eens zullen de onderdanen van dat Koninkrijk daarboven met hun’ Koning vereenigd zijn en Hem daar altoos prijzen en verheerlijken.
Aan vijanden heeft het Christus en Zijn Koninkrijk nooit ontbroken. Eénmaal echter zal het woord der profetie worden vervuld, dat de koninkrijken der aarde zullen geworden zijn onzes Gods en zijns Christi.
Wee dan hun, die als kinderen des Koninkrijks zullen buiten geworpen worden!
En wie zullen dit zijn ?
Omdat men de heerlijkheid van Christus, en ook de heerlijkheid van Zijn Koninkrijk niet kende, was deze Koning zoo gehaat en veracht, en werd Zijn Koninkrijk niet begeerd. Men achtte alle andere dingen hooger, dan de zegeningen van Zijn rijk, verwondere het ons dan ook niet, dat Christus’ ware onderdanen voortdurend in deze wereld hetzelfde wedervaren. Immers, des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig.
De strijdende kerk op aarde bestaat uit menschen, nietige, zondige menschen, in hunzelven aangemerkt, zondaren als alle anderen.
Maar bekleed met de gerechtigheid van Christus, gerechtvaardigd door Zijn bloed, geheiligd door Zijn Geest, zijn zij in Christus voor God volmaakt.
Hun aller belijdenis is, — en blijft op deze wereld: verachtelijk en onwaardig in mijzelven, maar liefelijk en aangenaam bij God, Deelt ge in dit leven, in den smaad van Christus, gij zult eenmaal ook deelen in Zijne heerlijkheid.
Als al de koninkrijken dezer wereld zullen vergaan en verdwijnen, dan zal het Koninkrijk van Christus in vollen glans en goddelijken luister worden geopenbaard. Welgelukzalig daarom allen, die onderdanen van Christus’ Koninkrijk mogen zijn. Dat zijn de schapen van welke de Heere getuigt: Mijne schapen hooren Mijne stem en Ik ken dezelve en zij volgen Mij!

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Door lijden tot heerlijkheid (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1895

De Wekker | 4 Pagina's