Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door lijden tot heerlijkheid (VII) (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door lijden tot heerlijkheid (VII) (Slot)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Jezus, wederom met eene groote stem roepende, gaf den geest.” Matth. 27:60

Sterven! Welk een woord in de geschiedenis van het menschelijk leven. Sterven is de bittere vrucht, welke door de zonde in de wereld kwam. Tot sterven was de mensch oorspronkelijk niet geschapen. Zoolang de mensch was versierd met Gods beeld in den staat der rechtheid, was sterven onmogelijk. De bezoldiging der zonde is de dood.
Welk eene ontzettende vernedering voor den mensch, eenmaal te moeten sterven, nedergelaten te worden in den donkeren graf kuil!
En aan deze vreeselijkste aller vernederingen was ook de Heere Jezus, als de Borg Zijns volks, onderworpen.
Onbeschrijfelijk veel lijden, smaad en vernedering ging aan Zijn sterven vooraf. Zes lange en bange uren hing de Man van smarte aan ’t kruis. Al dien tijd zwoegde Hij onder den geweldigen last des toorns en der gramschap van den almachtigen God.
Ondragelijke smarten deden Zijne lippen saamkleven van dorst.
Hoe vreeselijk is het op dat akelig Golgotha! Vreeselijk vooral, toen, na eene duisternis van drie uren lang, met groote stem door Jezus werd geroepen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” En toen eindelijk alles was vervuld, wat van Hem geschreven was, — toen aan al de eischen der goddelijke gerechtigheid was voldaan, en de Middelaar des Nieuwen Verbonds overwinnend, zegevierend had uitgeroepen: „Het is volbracht!” — toen beval Hij Zijnen geest aan Zijnen Vader. Onder het roepen met eene groote stem, als bewijs, dat Hij tot het uiterste, tot het sterven bereid is, buigt Jezus het hoofd, alsof Hij den dood een’ wenk gaf om zijn werk te volbrengen, en geeft den geest.
Welk eene diepte, door geen menschenverstand te peilen: Gods Eeniggeboren en geliefde Zoon sterft aan het vloekhout.
Hemel en aarde komen in beweging en geven getuigenis aan de grootheid van het feit, dat Hij, die anderen het leven gaf, zelf sterft. Hoe hard en koud is dat doodbed, waarop Jezus sterft! Welk een gezelschap is het, dat Hem omringt!
Beladen met den vloek van al Gods uitverkorenen, sterft Immanuël den smartelijksten, smadelijksten en van God vervloekten dood. Zijn bitter lijden alleen was niet genoeg om de schuld te betalen. De dood was op de zonde gedreigd. En nu kan alleen door het ondergaan van dat vloekvonnis de vloek worden weggenomen. Wie dan wil weten, wat de zonde is in het oog van den heiligen God, — wie wil weten, wat de zonde is in hare verschrikkelijke gevolgen, die aanschouwe op Golgotha, hoe God Zijnen Eeniggeboren Zoon niet heeft gespaard, maar .dien heeft overgegeven tot den dood, ja, tot den dood des kruises. Alles roept ons hier toe, dat het vreeselijk zal zijn voor ieder menschenkind, te vallen in de handen van den levenden God, indien n.l. geene vergeving en verzoening is gezocht en gevonden in het bloed des kruises, dat van alle zonden reinigt.
Maar dit niet alleen: wat wij op Golgotha aanschouwen, roept ook allen geloovigen toe, dat zij duur, zeer duur zijn gekocht.
Door lijden ging Christus tot heerlijkheid.
Door Zijn lijden en sterven overwon Hij dood en hel.
Wat alree in het Paradijs was beloofd, werd met het sterven van den Heere Jezus vervuld. Der slang was nu de kop vermorzeld.
Voor de geloovigen is de dood nu geen dood meer; want hun sterven is geen betalen voor de zonde. Voor al Gods kinderen is de prikkel uit den dood weggenomen. Ge moogt bij oogenblikken opzien tegen en bevreesd zijn voor den dood, maar door ’t geloof kunt ge zeggen: Dood, waar is uw prikkel? hel, waar is uwe overwinning? Afgedaald in het donkere eraf, heeft uw Verlosser voor u het graf tot eene rustplaats gewijd en geheiligd”.
Daar zullen de vermoeiden rusten, daar zal hun stof sluimeren tot dien morgen, waarin de Vorst des Levens allen zal wekken uit hunne graven, om dan, naar ziel en lichaam beide gekocht door Zijn dierbaar bloed, voor altijd met den Heere te zijn.
Daarvoor is waarborg, wat op den

DERDEN MORGEN
is geschied. Overeenkomstig Zijne eigen voorspelling stond de Heere op uit den dood, aan den morgen van den derden dag. Nu blijkt, wat door Zijn lijden en sterven is teweeg gebracht.
’s Heeren opstanding bewijst, dat de Vader het offer Zijns Zoons heeft aangenomen. Van af dien derden morgen begint het dan ook alom te lichten. Zoo somber en donker als het op Golgotha was, zoo licht en zoo heerlijk wordt het in den hof van Jozef. Zonder door één natuurlijk oog te zijn bespied, verrijst Christus uit het graf. Geene macht van soldaten, geene zegels van den Farizeer, geene sluwheid en boosheid der vijanden, niets ter wereld was in staat om dat graf gesloten te houden. Nog dienzelfden eersten dag der opstanding zal de blijmare worden verbreid: „De Heere is waarlijk opgestaan.”
Groot is de vreugde, welke de discipelen wacht.
Groot en schitterend is het licht, dat de Zon der Gerechtigheid verspreidt. Van dien dag mag de gemeente Gods met recht wel jubelen;

„Dit is de dag, de roem der dagen,
Dien Isrels God geheiligd heeft.”
Indien Christus niet was opgestaan, dan was onze prediking, — dan was ook ons geloof ijdel, dan waren verloren onze in Christus ontslapenen.
Maar neen, de Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien. Hij is gezien door Maria, die weenend stond aan het ledige graf. Hij is gezien door de Emmaüsgangers, Hij is gezien door Zijne discipelen.
Aller vijanden macht is beschaamd, nu het Evangelie der opstanding wordt gepredikt, en Hij, die dood geweest is, weder levend is geworden en leeft tot in alle eeuwigheid.
Christus stierf aan het kruis, maar Hij stierf om het eeuwige leven voor zondaren te verwerven.
Konden we op ons Paaschfeest alleen denken aan den gestorven Nazarener, wat troost zou dit bieden aan het arme zondaarshart? Nu echter de Zone Gods uit de dooden is opgestaan, en we van Zijne heugelijke opstanding gedachtenis mogen vieren, wordt door het Evangelie der opstanding ons verzekerd, dat het eeuwige leven in Hem is gewaarborgd.
Door lijden tot heerlijkheid, — dit is de alles omvattende gedachte, welke in geheel het lijden en ook in het sterven van den Heere Jezus als middelpunt en hoofdinhoud der goddelijke waarheid wordt voorgesteld. De heerlijkheid van Christus openbaart zich van af Zijne luister volle opstanding en bereikt haar toppunt in de vervulling van het woord der profetie; „Zit aan mijne rechterhand.”
Geen’ anderen weg hebben ook Christus’ discipelen te wachten dan een’ weg, dien de Heere zelf bewandeld heeft.
Door vele verdrukkingen ingaan, door veel lijden geheiligd worden, door veel strijd tot de kroon der overwinning.
Maar die weg is de gebaande weg. Hij, die de Zijnen op dien weg is voorgegaan, wil hen ook leiden, ondersteunen, bemoedigen en troosten. Die weg is de Gode welgevallige weg, — een weg, waarop de Heere ons Zijne gunst wil doen genieten.
Die weg is een onberouwelijke weg. De weg der goddeloozen eindigt in een eeuwig zelfverwijt, in een berouw, dat niets anders is dan wanhoop. De weg der rechtvaardigen daarentegen eindigt in eeuwige heerlijkheid.
Er mag dan veel geworsteld, veel geweend, veel geleden, veel gebeden zijn, — het einde zal alles goed maken. Toen de Zaligmaker aan ’t kruis hing, scheen Hij en Zijne zaak voor altijd verloren.
Hetzelfde is zoo menigmaal gedacht en gezegd van de oprechte vromen. De geschiedenis heeft het evenwel anders geleerd. God kroont met vree het einde Zijner knechten. In dit leven staan we menigmaal voor vragen, in betrekking tot de Godsregeering, welke geen mensch kan oplossen.
Het kan zoo donker worden, dat we niets meer vooruit kunnen zien. Toch blijkt dan van achteren weer, dat de Heere uit de duisternis het licht te voorschijn brengt.
Tot heerlijkheid leidde de weg, door Christus betreden, al liep die weg dan ook door Gethsemané en over Golgotha.
Tot heerlijkheid voert het pad, langs hetwelk de Heere Zijne kinderen leidt. Christus is opgestaan, en allen, die in Hem gelooven, zullen met en door Hem opstaan en eens deelen in de heerlijkheid, welke Hij had bij den Vader, aleer de wereld was.

„Op den grooten levensmorgen
Zal ik lang verwonderd staan,
Dat ik bier door zooveel zorgen
Mij den moed liet nederslaan.

Alle schaduwen en schimmen,
”Waar de nacht mij mede omspon,
Scheuren, deinzen van de kimmen
Voor de volle Waarheidszon.

De minuten en seconden
Van mijn worstlen met den stroom
Zijn soms aan het strand verzwonden.
Als de schaduw van een’ droom.

Dacht ik minder aan mijn’ zorgen, —
Dacht ik meerder aan mijn’ dood, —
’k Was voor allen schrik geborgen,
Ook bij d’ allerjongsten nood.

Jezus waakt voor Zijn’ getrouwen:
Eng’len legert Hij in ’t rond,
”Wel die op Zijn liefde bouwen!
Och! of ik het recht verstond !”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Door lijden tot heerlijkheid (VII) (Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1895

De Wekker | 4 Pagina's