Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bedenkingen van Ds. Ploos van Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (XVI)

Bekijk het origineel

De bedenkingen van Ds. Ploos van Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (XVI)

Vijfde punt. (V)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hebben thans te beschouwen, wat de naam »Geref. Kerken” beteekent op staatsrechterlijk gebied.
We willen dit, op verzoek van sommige broeders, eenigszins breedvoerig doen en zullen ons zoo duidelijk mogelijk verklaren, echter niet zonder vrees, of het wel door allen begrepen zal worden.
De »Geref. Kerken” gaven er hoog van op, dat de Regeering hen in ‘92 als zoodanig erkend heeft; men gaf zelfs voor, dat zulks als eene groote weldaad was aan te merken; wat meer is, zij meenden er zelfs »Gods goede hand” in te zien. Of dit nu onnoozelheid geweest is, dan of men moedwillig den kerken dit zocht wijs te maken, om daardoor een bewijs te geven van de voortreffelijkheid der vereeniging, we laten dit in het midden; — mannen echter als de Savornin Lohman en Kuyper, die deze zaak hebben behandeld, zijn zoo onnoozel niet om dit niet beter te weten.
Dat men van gedachten zou zijn, dat de erkenning van de »Geref. Kerken” door de Regeering van dien aard zou wezen, dat de Regeering hen erkende voor de oude Geref. Kerken der vaderen” zulke dwaasheid verwachten we niet van een’ »Meester in de Rechten” als de S. L., evenmin als van Dr. Kuyper.
Wat wij van de wetten des lands weten, zullen zij zeker wel honderdmaal beter weten. En dan weten wij er dit van, dat de Regeering in dat opzicht niet anders kan, niet anders mag en ook niet wil of zal handelen, dan voor zooveel de Wet gebiedt.
We willen, om deze zaak goed duidelijk te maken, de wet op de Godsdiensten eens beschouwen.
Er bestaat allereerst eene Grondwet, waarnaar ons land in alle opzichten moet worden bestuurd; onze overheid zelfs is daaraan gebonden. Nu staat er in Hoofdstuk 6 dier Grondwet, Art. 167: „Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met (*) volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en hare leden tegen de overtreding der Strafwet.” In art. 168 staat: »Aan alle Kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend”; in art. 169: »De belijders der onderscheiden godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.” En in art. 172: »de Koning waakt, dat alle Kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat.” Tot nadere omschrijving nu van de beteekenis van het zesde Hoofdstuk dezer Grondwet heeft de Regeering eene wet gegeven »tot regeling van het toezicht op de onderscheiden Kerkgenootschappen’” en deze is de bekende Wet van 10 September 1853, gewijzigd bij de Wet van 31 December 1887, welke aldus luidt: »Wij, Willem III, enz. Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is eenige wettelijke bepalingen vast te stellen ter uitvoering van onderscheidene voorschriften van het VIde Hoofdstuk der Grondwet en ter vervanging van op dit onderwerp bestaande verordeningen, opdat wij gelijke bescherming aan alle kerkgenootschappen in het Rijk kunnen verleenen, en waken, dat zij zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat, —
zoo hebben wij goedgevonden en verstaan, enz”. Art. I. Aan alle Kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekert!, alles, wat hunnen godsdienst en de uitoefening daarvan in hun eigen boezem betreft, te regelen.
De bepalingen, betreffende de inrichting en het bestuur, worden, voor zooveel zij niet reeds aan ons bekend zijn gemaakt, binnen eene maand na de afkondiging dezer Wet door de bestuurders of hoofden der Kerkgenootschappen aan ons medegedeeld.
Nieuw te maken bepalingen worden mede vóór of bij het in werking brengen daarvoor op gelijke wijze ter Onzer kennis gebracht. Voor zooveel er zich onder de bepalingen, bij dit artikel bedoeld, eenige bevindt, welke de medewerking van het Staatsgezag vereischt, wordt die medewerking niet verleend, tenzij de bepaling door ons is goedgekeurd.” — Bovengenoemde artikels nu, zoo uit de Grondwet als uit de andere wetten, hebben alleen betrekking op alle de godsdienstige gezindten in ons land, welke door de Regeering willen erkend worden. Behalve deze genoemde wetten of bepalingen zijn geene andere bekend, waarop erkenning kan verkregen worden, dan alleen de Wet van 22 April 1855, »de wet op vereenigingen en vergaderingen,” naar welke wet men, onder overlegging van Statuten, niet verlangt erkenning, bedoeld bij de Wet van 1853, maar rechtspersoonlijkheid, d. w. z. vergunning om te mogen bestaan, welk bestaan alzoo geheel afhankelijk is van de al of niet verkregen vergunning.
Van deze » rechtspersoonlijkheid” of vergunning om te mogen bestaan op deze Wet van ‘55, onder overlegging van een statuut, hebben de »Geref. Kerken” zoo min als ooit de » Christ. Geref. Kerk” gebruik gemaakt; — de Christ. Geref. Kerk heeft erkenning bij de Wet van ‘53.
De Geref. Kerken hebben zich dienaangaande evenzeer duidelijk uitgesproken: geene rechtspersoonlijkheid aan te vragen op de Wet van ‘55, maar zich bekend te maken of kennis te geven van haar bestaan op de Wet van ‘53, precies als de Christ. Geref. Kerk heeft gedaan.
Nu vragen wij: waar schuilt nu, volgens het getuigenis der »Geref. Kerken”, die groote weldaad in, die zij van de Regeering hebben ontvangen door die Kerken te erkennen op de wet van ‘53?
Als dat eene weldaad is, dan heeft de » Christ. Geref. Kerk” op 24 Maart 1870 eveneens die weldaad ontvangen.
Doch het was geene weldaad! Het is niets meer of minder dan hetgeen de Regeering gebonden is te doen, volgens de Wet. Zie de hierboven afgeschreven artikelen.
Er is bij de Regeering geen sprake van de erkenning te weigeren, indien er voldaan wordt aan de Wet van ‘53. De Regeering zou niet mogen weigeren; de Wet verplicht daartoe; de vrijheid van godsdienst is gewaarborgd bij de Grondwet en in de regelen of bepalingen van de Wet van ‘53; en daaraan moeien alle godsdienstige gezindten beantwoorden, zoo zij erkend willen worden; daarvoor waakt de Regeering.
Ten gevolge hiervan hebben de »Geref. Kerken” aan de regelen dier Wet voldaan; anders volgde er geene erkenning. Hier helpt dus geene bijzondere weldaad van de Regeering; het is naar recht en wet.

Utrecht, 20.4/95.
J. H. WESSELS.

(Wordt vervolgd)

*) Wij cursiveeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1895

De Wekker | 4 Pagina's

De bedenkingen van Ds. Ploos van Amstel tegen de zes punten, in onze brochure vervat, besproken (XVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1895

De Wekker | 4 Pagina's