Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (XIX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (XIX)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 2 : 12—17

Na het eerste wonder door den Heere verricht, ging Hij van Kana naar het lager gelegene Kapernaum, waar Hij met de Zijnen enkele dagen vertoefde. Te Kapernaum was Zijne woonplaats (Mat. 4: 13), sedert Nazareth Hem had verstooten. Groote genade voor die plaats! Waarlijk de Heere mocht wel zeggen: »dat het ten hemel verhoogd was.” Doch hoevele krachten de Heere daar ook deed, welke zelfs een Sodom zouden hebben bewogen, het bekeerde zich niet, en de bedreiging: »gij zult tot de hel toe nedergestooten worden” (Mat. 11: 23), is ook stoffelijk vervuld. Men kent Kapernaums ligplaats zelfs niet meer. Zoo is die stad een waarschuwend voorbeeld voor eiken gedoopte, tot wien wel mag worden gezegd vanwege Gods gunst in den doop: »gij zijt ten hemel toe verhoogd,” gelijk tot elk, die in de gemeente des Heeren Zijne waarheid hoorde en de wonderen van genade zag, maar tevens zij elk gewezen op de noodzakelijkheid der wedergeboorte, want wat Kapernaum is bedreigd geldt niet minder ons.
Rome’s zucht om Maria de ongeschondene maagd te laten heeft het woord »broeders” in vs. 12 en elders willen nemen in den zin van bloedverwanten of neven. Dat het alzoo bij de oude schrijvers in dien ruim eren zin wordt gebezigd is niet te ontkennen. Ook in den bijbel vindt men dat, Gen. 13: 8; 31: 46; Lev. 10: 4. Ook een Augustinus schreef: »Heeft Maria wederom gebaard? Verre daarvan: Die vrouw kon moeder zijn, maar echtgenoot zijn kon zij niet.” Maar is het huwelijk dan niet heilig? Zelfs werd de uitvlucht gezocht, dat Jozef reeds vroeger gehuwd was geweest en de stiefzoons van Maria dus Jezus’ broeders werden genoemd. Moeilijk is dit vast te houden als wij de plaatsen: Joh. 7: 5, Mat. 13: 55—57, Mark. 6: 3, Hand. 1: 14 en Mat. 1 : 25 nalezen.
Was de Christus geworden onder de wet om ons van den vloek der wet te verlossen, het betaamde Hem alle gerechtigheid te vervullen en gehoorzaam te zijn aan elk gebod des Vaders, ook aan dat (Exod. 23: 17): »Drie malen des jaars zullen al uwe mannen voor het aangezicht des Heeren verschijnen.” Nu was het pascha nabij. Omdat Johannes voor de volken schreef, voegt hij er bij dat het een feest »der Joden” was. Daar zoude de Heere zijn tweede wonder doen. Zegt ons het eerste, dat in Hem een Heiland was gegeven, om hulp en zegen en blijdschap te geven, waar Hij was genood, en waar Hij werd geliefd, dit tweede doet Hem zien ais den Heilige, die de zonde niet kan verdragen noch de ongerechtigheid aanschouwen.
Het is het zoeken van den zondigen mensch om wat hem lust met schoonen schijn te omhangen. Kan zelfs een godsdienstige tint worden gegeven aan de verkeerdheid, hij schroomt niet heiligschennis te plegen en denkt meer aan menschen oordeel dan aan het oordeel Gods. In Jeruzalems tempel moesten offeranden worden gebracht van ossen en schapen en duiven. Die nu uit de verte kwamen konden moeielijk die dieren medebrengen. ’t Was der godsdienst bevorderlijk, dat men ze dadelijk bij het heiligdom zich aanschaffen kon. De tempelschatting moest worden betaald met de heilige munt; dat was bezwaarlijk daar de Romeinsehe het algemeen betaalmiddel was. Welk eene weldaad werd bewezen ten gunste der godsdienst door die wisselaars, die de verlegenen hielpen. Zij deden zeker wel een Gode welgevallig werk. En geschiedde die handel in den voorhof der heidenen, welk Israeliet zou er zich aan kunnen ergeren, ’t was immers de plaats der heidenen maar. Zoo redeneerde men wellicht, zoo drong men het zichzelven op, en — nu het der priesteren goedkeuring had verkregen, waren zij immers vrij? O, arglistig menschelijk hart! Neen het was niet te doen om des Heeren dienst maar om winstbezag, niet tot hulpe voor de ver wonenden, maar ten bate van zichzelven. Helaas! die geest is niet uitgestorven. Nog mag Jesaja’s woord wel worden vernomen (5 : 18 en 20): » Wee dengenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid en de zonde met dikke wagenzelen. Wee dengenen, die het kwade goed heeten en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen en het licht tot duisternis.” Wel mag een ieder zich beproeven, want er is een doortrapte leermeester, die wonder zoet redeneeren kan en daden der hel weet te tooien met verguldsel, dat gelijkt naar hemelsch goud.
De priester van Israël mocht het goedkeuren, niet alzoo de Hoogepriester onzer belijdenis, van wien een Maleachi (3: 1 vv.) had geprofeteerd: »Snellijk zal tot zijnen tempel komen die Heere, dien gij zoekt, en wie zal bestaan als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van eenen goudsmid en als de zeep des vollers. En Hij zal zitten louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen en Hij zal ze doorlouteren als goud en als zilver.”
Met heilige verontwaardiging vervuld, aanschouwt de Heere dien gruwel en hij ziet in die harten dien geest, door Hosea geteekend, (12: 9) waar die ons lezen doet: »Nog zegt Efraïm: Evenwel ben ik rijk geworden ; ik heb mij groot goed verkregen; in al mijnen arbeid zullen zij mij geene ongerechtigheid vinden, die zonde zij,” maar de stem der verontwaardiging in ’s Heeren harte is Jeremia’s woord (7: 10 v.)»Zult gij komen en staan voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijnen naam genoemd is, en zeggen: Wij zijn verlost om al deze gruwelen te doen? Is dan dit huis, dat naar Mijnen naam genoemd is, in uwe oogen een spelonk der moordenaren? Ziet, Ik heb het ook gezien, spreekt de Heere.”
Het ongeloof heeft in den verbolgen Heiland met den geesel van touw in Zijne hand, den liefdevollen Jezus niet kunnen vinden, maar kent het dan geen heiligen ijver voor God, en hoe waren ossen en schapen anders te verdrijven, door wier verjaging ook mede de bezitters het heiligdom moesten verlaten? Die de duiven verkochten, werden door Zijn woord gedrongen ze weg te nemen. De wisselaars zagen hun geld ter aarde geworpen. Bovendien is de Christus niet het afschijnsel der heerlijkheid van dien God, die Liefde is, maar in Wiens handen het vreeselijk zal zijn om te vallen? Die God zat eens met vlammend vuur wrake doen.
Zoo trad de Christus als de groote Reformator op. Eenmaal en andermaal beproeft Hij de reiniging van den.tempel, opdat Israël niet te verontschuldigen zij; maar, de goddeloosheid vrat voort en — niet één steen mocht op den anderen blijven.
Wij noemden deze tempelreiniging een tweede wonder, en dat is zij. De Christus daar alleen tegenover de geheele menigte van volk en priesters en toch er is geen tegenstand. Een ingewortelde gewoonte tast Hij aan en er is niet één hand, die Hem terughoudt. Hij tast die kooplieden in hun Mammon aan en toch met al hun overmacht wijken zij. Dit wonder is ook een teeken (vs. : 23), het teeken, dat Hij is de Messias, de beloofde, door der profeten mond.
Die koophandel in of bij Gods huis wordt nog bedreven. Of is het iets anders als op zoo vele dorpen aan de deur des tempels of zelfs daarbinnen dadelijk na het Amen van den zegen de voorlezing begint van de billetten van verkoop, waarvoor de dorpsnotaris zijn dubbeltje aan de onderscheidene kosters betaalt? Dat verstikken van het zaad, dat gestrooid werd, is zelfs regel in onderscheidene streken van ons vaderland en het geschiedt onder de oogen van leeraar en kerkeraad.
Maar is het ook wel anders, wanneer de gedachte van de waarheid afgetrokken, in den handel of in dagelijkschen arbeid afdwaalt, of als de huisvrouw vol is van haar huisselijke zorgen, of de pronkzieke na het Amen niets anders uit het Godshuis medebrengt dan de kennis van toiletten en mode? Of zou het minder zonde zijn in de oogen des Heeren als de prediker niet anders bedenkt, dan dat hij zijn inkomen heeft verdiend, inplaats van God te bidden, dat Hij het woord beware en de harten ten zegen ?
Die geesel van touw moge nu niet worden gezien, — Snellijk zal tot Zijnen komen, die Heere, die Jeruzalems tempel reinigde. Gelukkig, indien wij schuldig zijn, zoo wij den geeselslag des Heeren reeds hier in ons geweten gevoelen en die ons tot belijdenis, tot tranen maar ook tot waarachtig gebed en bekeering brengt.

v. L.
(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (XIX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1895

De Wekker | 4 Pagina's