Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter overdenking (VI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter overdenking (VI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duidelijk vertoont zich de hand van God in hetgeen geschiedt door vele bewijzen. — Het schijnt mij eene juiste bewering toe, dat de godheid voor ons zorgt. (Herod.)
Dus kan niets tegen den wil van God geschieden. (Plut.)
Wees dan goedsmoeds, In den hemel is de groote God, die alles ziet en hoort. Laat dezen den al te smartelijken toorn over en wees niet te zeer verstoord over uwe vijanden, maar vergeet ze ook niet. (Soph.)
Als men iets overweegt mag men het onzichtbare niet gering achten, maar men moet de macht van God zien in hetgeen geschiedt en Hem vereeren (Xenoph.)
Het nederige verheft de godheid en het hooge stort zij neer, (Eurip.)
Niets van de menschelijke zaken wordt zonder den wil van God gedaan. — Niets kan tegen Gods wil gedaan worden. (Nepos.)
De geheele menigte begreep, dat de krachten der menschen niets tegen de godheid vermogen. (Just.)
God is de bestuurder der volken, hoe machtig zij ook zijn. (Tacit.)
De koningen zelve zijn in de macht van God. (Suet.)
Het moet dus vaststaan, dat er eene godheid is, en dat door hare voorzienigheid de wereld bestuurd wordt, dat zij zorgt voor de belangen der menschen en niet alleen voor die van het algemeen maar ook van elk in ’t bijzonder. (Cic.)
God eischt gedurige herinnering van Zijne geboden. (Hom.)
Drie deugden zijn er, welke gij beoefenen moet, de godheid eeren en de ouders, die u opvoedden en de gemeenschappelijke wetten van uw vaderland. (Eurip.)
Eén is het, die zichzelven heeft doen zijn, één, die alles heeft voortgebracht, en geen ander heerscht behalve die groote beheerscher. (Orpheus.)
In Zijne eenheid heeft God vele namen, omdat Hij naar de toestanden wordt genoemd, in welke Hij zichzelven steeds op nieuw brengt. (Arist.)
Voor het ééne Woord, dat over alles gebiedt, voor de éene voorzienigheid, welke regeert zijn er bij de onderscheidene volken ook onderscheidene vereeringen en namen. (Plut.)
God heeft geene offeranden van ons noodlij, daar Hij waarlijk God is (Eurip.)
Hij vereert de godheid, die haar navolgt. Niet in onze offeranden, al zijn ze nog zoo rijk en al schitteren ze van goud, is de eere van God, maar in de vrome en oprechte gezindheid Zijner vereerders. (Sen.)
God ziet op reine, niet op volle handen. (Cic.)
Ik zal God meer gehoorzamen dan u. Anytus en Melitus kunnen mij wel dooden, maar mij geene schade doen. (Socrates.)
Weet, dat de hoofdzaak bij de vereering van God is, dat men het rechte inzicht omtrent Hem heeft, namelijk dat Hij waarlijk is en alles goed en rechtvaardig regeert, en dat gij zoekt Hem te gehoorzamen en in alles, wat geschiedt u te schikken en gewillig te volgen, overtuigd dat het door de hoogste wijsheid wordt beschikt. (Epict.)
Het goddelijke is schoon, wijs, goed, en alles wat daaraan gelijk is. Hiermede voedt zich en hierdoor groeit het gevederte der ziel, maar door het verkeerde en booze en al wat tegenover dat goddelijke staat, neemt het af en vergaat. (Plato.)
Indien gij voortdurend bedenkt, dat God bij u is en ziet al wat gij doet, hetzij het tot uwen geest of tot uw lichaam behoort, dan zult gij in alle uwe gebeden en handelingen niet dwalen, maar God tot bewaker hebben. (Epict.)
Het streven der Pythagoraeers was alleen »op te gaan in God en één te worden met Hem”. (Janblichus.)
Godzaligheid sterft niet met den mensch. (Soph.)
Hij doet wel, die er naar zoekt Gods naam niet te bevlekken. (Plato,)
Niets is bedriegelijker dan valsche godsdienst. (Liv.)
Nooit kan een mensch dankbaar zijn in overeenstemming met de weldaden Gods. (Xen.)
Zoo dikwijls als Agesilaus voorspoed had verhief hij zich niet boven de mensch, maar betuigde dank aan God, en offerde met vreugde meer dan hij in den tijd van het gevaar had beloofd. (Xen.)
Betaamde het niet om gravende en ploegende en etende een loflied voor God te zingen? Groot is God, die ons met zulke werktuigen heeft begiftigd, waarmede wij de aarde bebouwen. Groot is God, die ons handen gaf, die ons bekwaamheid gaf om de aarde om te woelen, die ons de maag heeft gegeven, die ons zóó heeft gemaakt, dat wij zonder het te bemerken toenemen en ook slapende ademen. In elke zaak moesten wij dat erkennen en een hoog loflied zingen, omdat Hij ons van macht heeft voorzien om dat alles met ons verstand op te merken en met het rechte begrip om er gebruik van te maken. (Arrian.)

v. L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Ter overdenking (VI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1895

De Wekker | 4 Pagina's