Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ééne noodige

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ééne noodige

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.” Hand. 16 : 81.

Op de zoo veelbeteekenende vraag van den stokbewaarder volgt het zoo overwegingswaardige antwoord van Paulus en Silas.
Getuigt de vraag van den door God ontdekten cipier te Filippi van eene geheel eenige behoefte aan verlossing, — het antwoord, door des Heeren dienaren op die vraag gegeven, wijst ons niets minder aan dan hetgeen we kunnen omschrijven met die weinige woorden: het ééne noodige, dat ieder zondaar behoeft om zalig te worden.
Op eene vraag als die van den stokbewaarder kan alleen de waarheid, door God zelf geopenbaard, een afdoend en bevestigend antwoord geven. Het antwoord, door Paulus en Silas gegeven, is dan ook geene persoonlijke meening, het is maar niet eene losse, onsamenhangende, wijsgeerige of godgeleerde stelling, maar wat zij antwoorden, is het Woord Gods. Dit spreken en verkondigen zij, — niets anders, niets meer en niets minder.
Hiertoe zijn zij van ‘s Heeren wege geroepen; hiertoe zijn zij.uitgegaan; daarmede zijn zij vervuld; dat is hun eenig doel en streven, overal en alom het Woord des Heeren te verkondigen. Geene grooter vreugde is hun bereid, geen grooter genot kunnen zij smaken, als mannen, die hunne zielen en lichamen hebben overgegeven voor den naam en de zaak des Heeren, dan dat zij behoefte mogen ontdekken aan genade en zaligheid. Die behoefte kunnen zij niet werken, maar die wil de Heere werken door Zijnen Geest op de prediking des Woords.
Daarom is hetgeen zich in den stokbewaarder openbaart, voor hen een bewijs, dat de Heere krachtdadig werkt, en dat zij slechts hebben te vertrouwen in hun God en Zaligmaker, die alle harten in zijne hand heeft, die maar spreekt en het is er, gebiedt en het staat er. Menschen mogen onder Gods toelating hen binden, geeselen en in de gevangenis werpen; maar wat zwarigheid, als dat alles maar mag medewerken tot verheerlijking van den naam des Heeren en tot zaligheid van arme zielen?
Al loopt Gods weg met Zijne dienaren dan door de diepte, al gaat het als langs den rand van afgronden heen, — geen nood: de Heere is met hen, zij zullen zien en aanschouwen het heil des Heeren, huns Gods. Wat menschelijke kunst en vernuft niet vermogen, dat vermag de Heere, die van vervolgers aanbidders, van vijanden vrienden maakt.
Is de gevangenis te Filippi getuige geweest van de lofzangen der heiligen, die gevangenis wordt een tempel, waarin sterker dan elders de behoefte aan verlossing zich openbaart. En Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke genade: er is raad voor vertegenen, er is spijs en drank voor zielen, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Al is het onmogelijk bij en voor de menschen, ook maar éénen zondaar te verlossen van vloek en toorn, — wat onmogelijk is bij de menschen, dat is mogelijk bij God. Daartoe gaf God Zijnen eeniggeboren Zoon, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Dat is het Evangelie, dat gepredikt wordt aan alle volken. Dat is de openbaring van Gods genade, waar alle verloste zielen hunne redding aan te danken hebben.
Dat Evangelie, door zooveel duizenden uit blindheid en onkunde veracht en verworpen, is van eene onschatbare waarde.
Wat mag de stokbewaarder wel hebben gedacht, toen hij in dien hangen zielenood dat woord hoorde: „Geloof in den Heere Jezus Christus!” En wat zou de hedendaagsche critiek op dit zeggen van Paulus en Silas wel hebben aangemerkt!
Ongetwijfeld zou de één gezegd hebben: dat is Remonstrantsche leer; want de mensch kan in eigen kracht niet gelooven.
Een ander zou in den waan hebben verkeerd, een veel beteren raad en antwoord aan eene ziel, die in nood verkeerde, te kunnen geven. Een derde zou op de vraag: en wat zegt gij? hebben geantwoord: wel man! ik zal u eens zeggen, hoeveel tranen en gebeden het mij heeft gekost, alvorens ik zeggen kon en durfde, dat ik de zaligheid gevonden had en deelachtig geworden was.
Doch wie zal de bekwaamheid dezer mannen betwijfelen of verdenken, die daar aanstonds antwoord geven aan den man, wiens ziele naar verlossing en vrede dorst?
Zijn die Paulus en Silas geene mannen, vol des geloofs en des H. Geestes? Strekt hun optreden en hunne prediking niet ten voorbeeld voor alle volgende eeuwen en geslachten?
Waarom zegt dan de één, dat hun antwoord aan den stokbewaarder te rijk, en de ander, dat het te arm was?
Toch is dit zoo naar veler meening. Tegenover de bewering, dat zij te veel zeggen, naardien, zoo men meent, de stokbewaarder die taal nog niet kan verstaan, zegt een ander: neen, maar hun antwoord zeide te weinig, aangezien dit zonder nadere uitlegging in het oog van velen gansch ongepaste taal is. En wat dan te antwoorden op die ééne zoo duizendmaal herhaalde bedenking, dat de mensch toch uit zichzelven niet gelooven kan?
Dit: een dienaar des Heeren heeft als prediker van het Evangelie niet in de eerste plaats te vragen, wat de mensch, wat de zondaar al of niet kan. Hij heeft te vragen, wat in zijn lastbrief staat geschreven, wat de Heere Zijnen dienaren heeft geboden.
Niets meer en niets minder. Menschelijke redeneeringen komen hierbij niet te pas. Als de Heere den profeet Ezechiël naar de vallei zendt om tegen doodsbeenderen te profeteeren, dan heeft des Heeren dienaar niet te vragen: wat zal dat geven? — maar hij gaat en gehoorzaamt, wat zijn God hem gebiedt.
Beter dan iemand wisten ook Paulus en Silas wel, dat een mensch, dood door de zonden en de misdaden, niet uit eigen kracht tot het geloof komt. Wat hun antwoord inhoudt, zegt niet, wat de mensch kan, maar wat de mensch als zondaar noodig heeft, om getroost te leven en zalig te sterven.
Geloof in den Heere Jezus Christus; dat is het ééne noodige, het éénig genoegzame en onmisbare tot zaligheid.
Hoe de zondaar, hoe ook de stokbewaarder tot dat geloof komt, is wat anders. Vóór alle dingen is hem, gelijk ieder mensch, noodig te weten, wat hem van vloek en toorn, wat hem van ‘t eeuwige verderf kan verlossen en recht geven op het eeuwige leven. Eerst het ééne en dan het andere.
Eerst de rekening en dan de betaling. Eerst geantwoord op de vraag, wat hem noodig is, en dan de vraag: hoe kom ik daartoe? Dit is de juiste orde, door God gesteld. Dit is de weg, door den Heere aangewezen. Al wat hier afwijkt, hoe schoon en aannemelijk het ook schijne, moet met Gods Woord in de hand worden veroordeeld.
Wat baten al uwe tranen en gebeden, als zij geene vrucht zijn van het geloof? Wat baten alle gemoedsaandoeningen en alle schoone redeneeringen, zoolang Christus zelf daarin ontbreekt? Het geloof, vereenigd met Christus, maakt u deelgenoot van Christus, doet u leven uit Christus.
Alleen door het geloof’ kunt ge Christus aannemen, en zoovelen Hem hebben aangenomen, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden. Alleen door ‘t geloof kunt ge over alle bergen van bezwaren heenzien; want het geloof heft alle bezwaren op, naardien het bloed van den Heere Jezus Christus reinigt van alle zonden. Het geloof is de eenige kracht, waar de wereld door overwonnen wordt.
Door ‘t geloof ziet ge in Christus den drager uwer zonde, den Middelaar, die voor u is opgetreden om al uwe schuld te betalen.
Door ‘t geloof leert ge rusten niet in hetgeen gij doet of meent te kunnen doen, maar in hetgeen God zelf gedaan heeft en doet, om u voor eeuwig te verlossen uit het geweld des duivels. Paulus en Silas hebben het intusschen bij dat woord: „Geloof in den Heere Jezus Christus!” niet gelaten.
Zij spraken, zoo leest ge verder, tot hem van het Woord des Heeren. Wat zij spraken, wordt ons niet verder verhaald. Doch zonder twijfel zal hunne prediking het antwoord hebben gegeven ook op deze vraag, hoe de zondaar komt tot het geloof,”
En waar nu het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods, zien we ook hier, hoe de Heere het Woord als middel wil gebruiken om ‘t geloof te werken in de harten Zijner uitverkorenen. Dit doet God de Heere als de Almachtige en de Vrijmachtige, naar den raad van Zijn welbehagen.
Wie dit geheim mag kennen en verstaan, maakt geene bedenking tegen de prediking van Paulus en Silas, maar ziet daarin juist, hoe de Heere zelf zich verheerlijkt in Zijn eigen werk. Niet Paulus en Silas, maar God zelf krijgt de eer van de genade, den stokbewaarder bewezen.
Wat den stokbewaarder noodig was, was noodig ook voor allen, die tot zijn huis behoorden; en waar we lezen, dat de man “zich verheugde, dat hij met al zijn huis aan God geloovig was geworden,” schijnt de prediking van Paulus en Silas meer dan ééne vrucht voor hem te hebben afgeworpen.
Zoo is dan de weg des geloofs de weg tot zaligheid. Waar en bij wien dan ook ooit de behoefte naar redding voor de eeuwigheid zich openbaart, geen ander antwoord, geen andere raad kan met Gods heilig Woord worden gegeven, dan dat we hier lezen en met de gezegendste uitkomst zien bekroond:
„Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis.”

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Het ééne noodige

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1895

De Wekker | 4 Pagina's