Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gekend in de woestijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gekend in de woestijn

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land.” Hosea 13 : 5

De Heere kent degenen, die de zijne zijn. Niet in dien zin, alsof Gode onbekend zouden zijn de namen, de personen en de lotgevallen van andere stervelingen; want God ia alwetend, geen schepsel is onzichtbaar voor Hem; maar tusschen kennen en kennen is onderscheid.
De Heere kent de zijnen in gunst, in liefde, in ontferming.
Israël was Gods bijzonder eigendom. Daartoe was dit volk als het zaad van Abraham uit alle andere volken uitverkoren. Aan dit volk had God Zijne beloften gedaan, Zijne wet gegeven. Israël stond met God in. een verbond.
De Heere was Israëls Koning, Richter en Wetgever.
Van dat Israël getuigt de Heere door den mond van Hosea den profeet : „Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land.” Door een machtigen arm en door eene sterke hand uitgeleid uit het diensthuis van Egypte, had de Heere hun een weg gebaand door de Schelfzee, om door de woestijn van Arabië hen te voeren naar Kanaän, een land, vloeiende van melk en honing, het land, aan Abraham en zijn zaad beloofd tot een erfdeel.
Om hunner zonden wil moest Israël 40 jaren lang in de onherbergzame oorden dier groote woestijn omzwerven, waar geen brood en geen water was,en waar niets onmogelijker scheen, dan dat zulk eene groote menigte van menschen daar zulk eene reeks van jaren zou kunnen leven. Evenwel God kende hen.
Wat onmogelijk was bij de menschen, bleek ook in dezen mogelijk te zijn bij Hem, voor wien geen ding te wonderlijk is.
Onder het veilig geleide van des Heeren vuur- en wolkkolom waren zij beschermd bij dage en bij nachte. Gaf de woestijn hun brood noch water, God was machtig hen te verzorgen. Met het manna uit den hemel en met het water uit de steenrots werd dat groote leger al die jaren gevoed en onderhouden.
Niemand hunner had gebrek. De Heere kende hen.
Al was die woestijn een zeer heet land, een onherbergzaam oord, — al dreigden hen in die woestijn telkens nieuwe gevaren, toch zijn zij die woestijn doorgekomen, terwijl het hun daarin aan niets heeft ontbroken. Al de jaren, in die woestijn doorgebracht, hebben van Gods gunst en ontferming getuigd. Hunne murmureering, hun ongeloof, hunne wederspannigheid tegen den Heere had hen al Gods zegeningen onwaardig gemaakt niet alleen, maar telkens oorzaak doen geven, dat de Heere hen met plagen en tegenheden bezocht. De overtreding bij Mara, de zonde van het gouden kalf, het verzet en de opstand door de vergadering van Korach, het betwisten van Mozes’ gezag; — ach, wat al jammeren bracht dit over de nakomelingschap van Abraham!
Maar hoe ook van den Heere getuchtigd, de Heere kende hen. Hij wist als de Allerhoogste, dat zij menschen waren. God gedacht aan Zijn verbond.

»Zij werden dagelijks begenadigd,
»Met manna, hemelsch brood, verzadigd ;
»Gods band bracht in dien dorren oord
»Rivieren uit een’ steenrots voort,
»Hij dacht aan ‘t geen Hij aan zijn knecht,
»Aan Abraham, had toegezegd.”

Dit deed den vromen Israëliet getuigen: „O, Heere! onze God! Gij hebt zo verhoord, Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hunne daden.” En als de nood zoo hoog scheen gestegen te zijn, dat het kwaad over hen ten volle was besloten, dan wist Mozes door zijne voorbede het dreigend kwaad weder af te wenden. Op het gebed zijns knechts gaf de Heere verademing, op de verootmoediging zijns volk gaf God genade.
Getrouw aan het woord: „Ik ben de Heere uw God,” hield de Heere niet op, aan Zijn Israël te denken. Aan die onveranderlijke trouw en liefde des Heeren dankte dit volk zijn voortbestaan, zijne gedurige redding. Daardoor was het, dat éénmaal, op des Heeren tijd, het beloofde land werd bereikt, de belofte van Jehova werd vervuld.
Hoe slecht had het er uitgezien voor Israël, als de Heere hen niet had gekend. Waar zou het heen met al het volk Gods, indien zij niet wisten en van ‘s Heeren wege de verzekering hadden*, de Heere kent ons. Niet slechts in de woestijn, maar ook later, toen Israël in ‘t land der belofte zich bevond, kon ook het aardsche Kanaan hen niet beveiligen tegen moeite en verdriet. Ook dat land zou het land der ruste niet zijn. Ook in dat Kanaan zou geleden en geweend worden. Ook in dat Kanaan heerschte de dood. De rust, die er overblijft voor het volk van God, is van geheel anderen aard dan de zegeningen van het aardsche Kanaän.
Daarom en met het oog daarop zegt het zooveel, als de stem der historie het ons zegt: „de Heere kent de zijnen: Hij heeft ze gekend in een zeer heet land, in zeer bange en zeer moeielijke tijden.”
Als volk des Verbonds deelde geheel de natie in uitwendige zegeningen en gunstbewijzen des Heeren. Daarom was Israël een theocratisch volk. Waren ze niet allen Israël, die Israël heetten, onder dat Israël had God toch Zijne uitverkorenen.
Deze waren het ware zaad van Israël, opgeschrevenen ten eeuwigen leven. Deze hadden hunne hoop niet gebouwd op Mozes, maar op den Middelaar, door Mozes beloofd, als den Profeet, dien de Heere uit het midden hunner broederen zou verwekken.
In Hem werkte de Heere in zijn Israël. Mozes kon middelaar zijn van tusschen spraak, maar niet van verzoening. Daartoe was noodig een Meerdere dan Mozes. Geschonken en geopenbaard in de belofte, voorgesteld in schaduwen en offeranden, is in de volheid des tijds Gods Eenigge-borene in de wereld gekomen, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet.
En nu het Woord is vleesch geworden en onder ons heeft gewoond, — nu in het heilig Evangelie het volle licht is opgegaan over Gods belofte, aan zijn Israël gedaan, kan des te beter worden verstaan, wat het beteekent, en wat het omvat, als de Heere van Zijn erfvolk getuigt: „Ik heb U gekend in de woestijn in een zeer heet land.” Dat gekend hebben in de woestijn grondde zich op een gekend hebben van eeuwigheid, en dat gekend zijn van eeuwigheid is nog steeds de troost en de sterkte van het geestelijk Israël Gods. Want al mogen en al wenschen wij de goedertierenheden des Heeren, welke ons omringen, niet voorbij te zien, toch is het waar, wegens de zonde blijft het leven op deze aarde een leven inde woestijn,
— eene woestijn, waar nog alle dagen zoo onuitsprekelijk veel in gezucht, geweend, geleden en geworsteld wordt.
Wat al gevaren, wat al moeilijkheden, wat al vijanden, wat al zonden, waardoor ons leven op deze aarde is gekenmerkt! Maar als Gods kinderen aan het einde hunner woestijnreis zijn gekomen, als zij Gods raad op aarde hebben uitgediend, dan luidt hun antwoord op de vraag:
hoe zijt ge er doorgekomen? — „de Heere kende mij.” Met andere woorden: dan is het Sions Leidsman en Beschermer, dan is het Israëls God en Koning, van wien ze jubelen door het geloof: „Door U, door U alleen, om ‘t eeuwig welbehagen.”
Toen Israël reeds lang in Kanaan woonde, dacht men gedurig nog aan de daden des Heeren, van oudsher verricht.
En nog weergalmt telkens in onze bedehuizen het zooveel beteekenend lied: ,,’k Zal gedenken, hoe voor dezen ons de Heer heeft gunst bewezen; ‘k zal de wonderen gadeslaan, die Gij hebt van ouds gedaan 1” ‘t Is zoo noodig, dat wij liet weten, zoo noodig ook, er telkens aan herinnerd te worden, wat de Heere weleer heeft gedaan.
Als dan de zonnehitte der verdrukking u dreigt te verteren, — als ge zwart van dienstbaarheid zijt geworden, — als vurige slangen u bijten, — of als wellicht uw brood niet zeker en uw water niet gewis meer schijnt te zijn, zoodat ten slotte alles samenloopt om u te benauwen, weet dan, dat het de Heere is, die zijn Israël kent. De Heere kent de zijnen, Hij heeft ze gekend en Hij zal ze kennen in alle eeuwigheid; want zij zijn naar zijnen Naam genoemd. Dat geeft vrijmoedigheid voor alle oprechten, om in alle nood en gevaar, in alle droefenis en leed, te pleiten op Gods erbarming. Dat geeft ook troost en hope voor Gods zwaar beproefde kinderen, te weten: de Heere kent hen, ook in de moeilijkste omstandigheden.
Kent de Heere de zijnen, elk geloovige kent ook zijn God.
Tot Hem vlucht de vervolgde; in Hem zoekt het hart van Gods kind sterkte en heil; want bij den Heere zijn uitkomsten zelfs tegen den dood. Onder de schaduwen van Gods vleugelen is het veilig, bij alles wat drukt en dreigt. Bij uw Ontfermer is verkwikking en lafenis, hoe bang het overigens u ook zijn mag in deze woestijn.
Door de woestijn van deze wereld, door lijden en beproeving, loopt de weg tot de eeuwige heerlijkheid, tot het hemelsche Kanaan, tot het nieuwe Jeruzalem.
Met eiken dag kort de reis in, met eiken voetstap komt ge nader bij het einde van allen strijd.
Indien maar Israëls Leidsman ook de Uwe mag zijn; dan ga het zoo het wil, dan zal de uitkomst leeren, dat Jezus Christus gisteren en heden en in eeuwigheid dezelfde is.
Leg vooral nadruk op de woorden „Ik en U”, als ge leest, dat de Heere getuigt: „Ik heb U gekend!” Dan wordt bij nadenken en Christelijke bepeinzing het wonder al grooter en grooter.
Tusschen dat „Ik” en dat „U” is zulk een onmetelijke afstand.
En op de vraag: hoe konden die beiden tot elkander komen en hoe kon de Heilige Israëls met een zondig en murmureerend en afhoereerend volk gemeenschap hebben? opent zich eene wereld vol gedachten, eene menigte van Goddelijke geheimenissen, ons in het Woord des Heeren nader geopenbaard, wat een Paulus deed uitroepen: „O, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen en hoe onnaspeurlijk zijne wegen!”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Gekend in de woestijn

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1895

De Wekker | 4 Pagina's