Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beantwoording van vragen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beantwoording van vragen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IJ. te Z. vraagt verklaring van Matt. 9: 24: »het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald enz.” Uit Mark. 10:24 blijkt dat de Heere spreekt van een rijke in den zin van »wiens schat in dit leven is,” van hen, die als de rijke man in de gelijkenis hun goed in dit leven hebben, die op hun goed hun betrouwen zetten. Zoowel bij den genoemden evangelist als Luk. 8 : 25 staat het woord kamèlos, een woord van het Hebr. „gamel” afgeleid, dat ook bij Herodotus voorkomt en nooit en nergens iets anders beteekent dan hemel of kameel. Geene andere lezing dan die bij alle drie evangelisten voorkomt kan de wettige zijn: immers alle oudere codices (handschriften) getuigen er voor, en hebben enkele van veel latere dagteekening bij Matt. en Luk., doch niet bij Markus, kamilos (= ankertouw), geen der critische uitgaven, en geen enkele degelijke commentaar, van welke richting ook, gedoogt die andere lezing. Zonder twijfel is bij die latere handschriften alleen te denken aan een schrijffout, te eer mogelijk omdat het in de Grieksche woorden slechts en klein haaltje verschilt, dat gemakkelijk in de pen kon blijven.
Ook het woord raphis komt op alle drie genoemde plaatsen voor en kan niets anders bij classieken of in de Schrift beteekenen volgens afleiding en samenstellingen dan »naald, naainaald.” Het voorgaande „oog” staat bij Mattheus »trupèná”, bij Markus en Lukas »trimalia,” het eerste afgeleid van trupao, het tweede van truo, welke woorden beide „doorboren” beteekenen, derhalve het doorboorde, het oog. Onze vertaling is dus zeer juist, en onbegrijpelijk is het dat men zooveel aan die woorden heeft getornd en van »Kabel” en een poort van Jeruzalems tempel enz. heeft gesproken.
Wij behandelden dezen tekst uitvoerig, omdat er zooveel over gebazeld is ook door voorgangers en predikanten, die toch in staat hadden moeten zijn tot beter onderzoek. Dan hadden ze kunnen lezen in de Horae Hebraicae van Lightfoot (II 347) de spreekwoorden der Rabbijnen, als (Babijl. Berac): »zij wijzen iemand een olifant, die oor het oog van een naald gaat,” en (Bava Mezia,) waar Rabbi Sheseth tot Rabbi Amram zegt: »Misschien zijt gij van de Pombedithanen, die een olifant door het oog van een naald kunnen laten gaan.” Ook in den Koran komt voor: »zij zullen het paradijs niet ingaan vóór dat een kameel gaat door het oog van een naald,” welke uitdrukking bekendheid met onzen tekst of ten minste met het spreekwoord doet vermoeden. Men vergelijke ook het spreekwoordelijke gezegde in Matt. 23 24 »den kemel doorzwelgen.” De Heere noemt dus een bekend spreekwoord dat iets volstrekt onmogelijks aanduidt Kan slechts door het oog eener een dunne draad en verhindert elke knoop in den draad het doorgaan, dan geeft de kameel voor het oog eener naald geplaatst, door omvang en lichaamsbouw, het dwaze van iedere poging tot doorleiding aan. Onder ons volk zou men zeggen: "het is zoo onmogelijk als met de handen den hemel te grijpen.”

V. te Z. vraagt verklaring van Rom. 9 vs. 22 »vaten des toorns tot het verderf toebereid”.Reeds in onze overzetting is het en dat onderscheiden moet worden tusschen vs.. 22 »toebereid” en vs. 23 »te voren bereid”, God heeft van eeuwigheid gewild, dat de vaten der barmhartigheid zalig zouden worden ; Hij heeft ze daartoe bekwaam gemaakt en daartoe bestemd. Het woord in vs. 22 vertaald door »toebereid” komt op verscheidene andere plaatsen voor met andere woorden weergegeven, als Markus 1: 19 »vermaken”; 1 Kor. 1 : 10 » samenvoegen” ; Gal. 6 : 1»terecht brengen«; Hebr. 11 :3; »toebereiden«;; Lukas 6 : 40, 2 Kor. 6:11,1 Thess. 3: 10, Hebr. 13: 21, 1 Petr. 5 : 10 »volmakend«. Het geeft dus te kennen » maken tot wat het wezen moet« en kan zoowel in goeden als in kwaden zin worden gebezigd. De vorm van dit werkwoord kan (mediaal) zijn in de beteekenis »zichzelven maken«, hetgeen in het verband minder past, daar van Gods vrijmachtig en ondoorgrondelijk bestuur wordt gehandeld òf in den zin van (passief) »gemaakt worden« Onzes inziens is de bedoeling van Paulus deze: Er zijn er, die naar hunne hardigheid en onbekeerlijk hart, zichzelven toorn vergaderen als een schat, in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods (Rom. 2 : 5). Die vaten des toorns, zoo genoemd omdat zij als het ware zich gesteld hadden om allen toorn Gods in zich op te zamelen, had de Heere aanstonds kunnen verdoemen, maar Hij heeft Zijne macht in hen willen openbaren, hun woeden lankmoedig verdragen, totdat de maat hunner ongerechtigheid was volgemeten. Gelijk Hij Farao, die zichzelven verhard had, nog meer verstokken liet onder de wonderen Zijner hand, zoo doet God ook met deze. Hij »vol-maakt ze, maakt ze vol« tot eeuwig verderf. Er staat dus niet slechts, dat de Heere hen, die vrijwillig in ongerechtigheid voortvaren tot rampzaligheid bestemd, maar sterker: dat de Heere daarom Zijne lankmoedigheid aan hen bewijst, opdat ze in zulk een toestand komen, dat in hun ondergang voor aller oog de heiligheid en rechtvaardigheid Gods heerlijk schitteren. De Heere wil de zonde niet. Hij bewerkt ze niet; Hij heeft geen lust in den dood des goddeloozen en kan er dus de oorzaak niet van zijn, maar wel laat de Heere de zonde openbaar worden en bewerkt Hij het naar buiten treden er van, het zichtbaar worden van de goddeloosheid in al hare vreeselijkheid, om ook de gevolgen in de rampzaligheid te doen kennen.
Wij herinneren ons hier een woord van Cicero tot Catilina: »Wij hebben een senaatsbesluit, volgens hetwelk gij dadelijk moest gedood zijn, — maar dan eerst zult gij gedood worden, als er niemand zoo slecht, zoo verzonken, zoo aan u gelijk zal kunnen gevonden worden, die niet erkent, dat dit naar recht geschiedt. Zoolang er iemand zal zijn, die u durft verdedigen, zult gij leven, zooals gij nu leeft, zoo bewaakt, dat gij tegen den Staat niets kunt doen«.

Dezelfde vraagt: is het woord »ellendig« af te leiden van het woord »uitlandig«? Wel het Hollandsche woord; dat is saam-gesteld uit het Germaansche »alvo« (Lat. alius, Gr. allos), dat »ander« beteekent en »land«. Waar het echter in het Nieuwe Testament voorkomt heeft de afleiding van het oorspronkelijk woord niets gemeens daarmede, In 1 Kor. 15 : 19 staat een woord dat »beklagenswaardig« beteekent; op de andere plaatsen (Rom, 7 : 24, 3 : 16; Jak. 4 : 9, 5 : 1, Openb. 3: 7) een, welks eerste helft is af te leiden van een woord dat wij overzetten met »dulden, dragen« en de tweede helft van een, dat »verharden, verstompen« beteekent. Het wordt gebezigd van iemand, die zich om niet kwelt en aftobt, en moet dus worden genomen in den zin van »rampzalig«, worstelend in ’t lijden zonder eenige vrucht, ja tot erger, tot verharding.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Beantwoording van vragen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's