Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ingezonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijnheer de Redacteur!

Het doet mij pijnlijk aan de pen te moeten opvatten tegen onzen hooggeachten broeder Ds. Gezelle Meerburg, van Delft. Ik mag dit evenwel na ZijnEerw. schrijven in de Bazuin niet nalaten, opdat ik de schijn niet op mij lade tot andere meening gekomen te zijn.
Ook mag ik niet alleen den vrede lief hebben — dan kon ik zwijgen —; het gebod luidt: „Hebt de waarhei en den vrede lief.” Eerst dus de waarheid en dan den vrede. Niet uit lust tot polemiek, maar om der waarheid wille ik op het stuk van Ds. Gezelle Meerburg ingaan.
Wie onze aanhaling uit eene preek van ZijnEerw. vader met aandacht gelezen heeft, zal dadelijk bemerken, dat een bijvoeging van enkele voorafgaande en volgende zinnen nog te duidelijker doet uitkomen, hoezeer wijlen Ds, Gezelle Meerburg zich kant tegen de ketterij over Doop, gelijk die thans door vele leering der Gereformeerde Kerken wordt ingedragen. ‘t Is, of Ds, Gezelle Meerburg uit Delft dat zelf gevoelt. Hij voert daarom eenige redenen aan, waardoor verklaard kan worden, dat ZijnEerw. vader het leerstuk van den Doop vooral niet volledig en met genoegzame helderheid uitgewerkt heeft. Zie, mijnheer de Redacteur! ik geloof nu juist, dat het stuk over den Doop zoo klaar als glas is.
Aan eene verklaring en behandeling zooals ZijnEerw. vader die geeft, heb ik genoeg; die vind ik geheel overeenkomen met onze Geref. belijdenis en daaruit put ik veel troost.
Die meerdere helderheid, dat nieuwe licht van onze dagen, stralende uit zoogenaamde christelijke filosofie, kan ik missen.
Vergun mij, mijnheer de Redacteur terug te geven, wat in de Bazuin uit de bewuste preek te vinden is.
Eerst wordt toegegeven, dat in die leerrede staat, hetgeen wij er uit in de Wekker lieten afdrukken, nl. dat, als we bij de uitdrukking „in Christus geheiligd" nu een inwendige en geestelijke heiliging der kinderen denken, wij de onbijbelsche stelling van een afval der heiligen niet ontgaan kunnen, omdat zoovele gedoopten niettemin verloren gaan.
Daar vindt U bijgevoegd: „dat God in de harten der kleine doch uitverkoren kinderen het beginsel des geestelijken levens of van de wedergeboorte kan en dit ook waarlijk doet, waar het Hem behaagt. En voorts, dat de kinderen voorwerpelijk door het teeken en zegel des Verbonds in Christus geheiligd zijn, welke heiliging hun echter van de zijde Gods om zijn’ bepaalden raad, alleen toekomt als vrucht der verkiezing en van hunne zijde door het geloof, waardoor zij Christus en al Zijn weldaden deelachtig worden: er staat nu aannemen.”(Behalve de twee laatste woorden is de cursiveering van mij).
Wie onzer heeft ooit ontkend, dat de wedergeboorte in de harten kinderen werken kan, of doet, dat het Hem behaagt?
Zie, daarin zijn wij het hartelijk eens met ZijnEerw. vader.
Maar hierin steekt de ketterij, waartegen ook de bedoelde preek te velde trekt dat wij bij den Doop aan eene inwendige en geestelijke heiliging der kinderen hebben te denken, dat de Doop toegediend wordt op onderstelling van wedergeboorte, en bij den Doop de inplanting des geloofs plaats heeft.
Men zal ons toch wel toegeven, dat feit zelf of de mogelijkheid nog al wat uit elkaar loopen.
Wanneer ik iets veronderstel, moet ik het gelooven. De doop, toegediend op onderstelling der wedergeboorte, eischt een besluit, geloof bij den Doop, dat doopeling wedergeboren is.
De nieuwerwetsche theologisch wetenschap, loutere filosofie, dwingt daartoe.
Men leeraart dan ook die inwendige geestelijke heiliging der kinderen, naar waarheid eene onbijbelsche of kettersche leer heet. Ons verheugt het zeer dat onze beschouwing overeenstemming tekent met die van een Vader der Scheiding.
Mogen nog veler oogen geopend worden.
Wij zijn dankbaar, dat wij zulke preeken als van den nu godzaligen Ds, Gezelle Meerburg in onzen kerkedienst mogen bruiken; hij spreekt nog tot ons, nadat hij gestorven is, en die sprake mogen wij door Gods genade verstaan.
Het andere, dat nieuwe licht, is ons te hel en zonder verkwikking, wijl het niet uit Gods Woord straalt, maar uit eene filosofie ontspringt, waarvan Kant het vaderschap toekomt. Als de plaatsruimte het ons toeliet, zouden wij uitvoerig kunnen aantoonen, dat zulk eene onderstelling van wedergeboorte ook onwetenschappelijk is.
Eene onderstelling in de wetenschap toch moet waar zijn; want uit haar worden nieuwe waarheden afgeleid, en als nu de onderstelling valsch is, hoe zullen dan de uit haar afgeleide waarheden zijn? En verklaart de ervaring die onderstelling der wedergeboorte soms als waar?
Laat ons het kind gerust bij den waren naam noemen: in de Geref. Kerken huldigen velen eene kettersche leer over den Doop.
Andere verkeerde leeringen laat men nok vrij toe. Of weet Ds. Gezelle Meer-burg soms niet, hoe de broeders prof. Lindeboom, ds. Bos, van Bedum, en ds. Ten Hoor, van Franeker, om van anderen niet te spreken, week aan week de bazuin blazen in de Roeper, en hoé zij niet ernst de ouderlingen waarschuwen toe te zien op de leeraars, die hunne theologie putten uit de Encyclopaedie van Dr. Kuyper?
Ons dunkt, dat de toestand der Geref. Kerken droevig is.
Het verblijdt ons, dat ook bij Ds. Gezelle Meerburg dat gevoel aanvankelijk ontwaakt.
Wij bespeuren dat, als hij schrijft:
“Voorzeker, er is reden om bekommerd te zijn ever de liefdeloosheid en het dreigend gevaar van de verslapping der tucht.’
Gerust had daarbij kunnen staan: en over het propageeren van kettersche leeringen.
Verder lezen wij: „Ik houd het daarvoor, dat de Heere onze kerken om die reden slaat met het oordeel, dat broeders, die van ons vleesch en van onze beenen waren, zich van de Kerk losmaken.”
Ook over de Hervormde Kerk kwam om diezelfde oorzaken het oordeel en gingen dé mannen der Scheiding vrijmoediglijk er toe over, hoe klein en gering, hoe zwak en nietig ze ook waren, zich van haar af te scheiden.
Volkomen waar, wij zeggen het Ds. Gezelle Meerburg na: over de Geref. Kerken gaat het oordeel Gods. Scheidt u af van uit het midden van haar! Wij leven in het volle vertrouwen, dat het daar bij velen nog toe komen zal. De geschiedenis der Afscheiding geeft ons grond dat te gelooven, (en ook de roering in de Geref. Kerken).
In dat volle vertrouwen riepen we uit: „Die den Heere vreezen, zullen eindelijk hooren.” Niet uit hoogmoedigheid schreven we zóó, en maakten onze woorden dien indruk, dan vragen wij daar vergiffenis voer.
De uitvallen van Ds. Gezelle Meerburg tegen de Wekker laten wij voor zijne rekening.
Liever maken wij ZijnEerw.’s volgende Woorden tot de onze: „ Broeders en zusters, houdt u aan Gods Woord en de Belijdenis der Geref. Kerk!” en wij voegen er bij: verwerpt, wat men u als gereformeerd wil opdisschen en door een Vader der Schei-ding als onbijbelsch en leidend tot een af val der heiligen is gebrandmerkt.
Dankend voor de plaatsruimte, mijnheer de Redacteur! en u bekwaam maken de genade toebiddende om de aankomende predikanten, die ouder uwe leiding staan, de zuivere gereformeerde waarheden te onder-wijzen en met de hulpe Gods tot predikanten te vormen als onze Vaders der Scheiding, wars van al wat boven of bui-ten Gods Woord staat, ben ik

Uw. dw, br,

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Ingezonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's