Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie van Johannes (XLI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie van Johannes (XLI)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cap. 5 : 19—21a.

 Was het geen sabbatschennis wat de engel deed, een dier gedienstige geesten Gods, die vaardig passen op het woord van Zijn mond, hoe kon het dan wetsverkrachting wezen wat Gods Zoon deed, de gehoorzame tot in den dood des kruises. God de Vader liet het water beroeren op sabbath tot genezing; de Zoon sprak met hetzelfde doel Zijn machtwoord uit. Dit verklaartde Heere aldus: »Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: de Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen : want zoo wat die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.” Zoo kon alleen de Zone Gods, zelf God, spreken, en als het uitgedrukte beeld van ‘s Vaders zelfstandigheid getuigt Hij in wijsheid, in hart en wil en werk één te zijn met Hem. Christus handelde nooit gescheiden van den Vader. Dan toch zou het menschelijk en niet goddelijk zijn geweest. Maar Hij kon ook niet »uit Zichzelven”, dat is buiten den Vader handelen. De betrekking der liefde niet alleen, maar ook de wezens-eenheid van het Woord met God maakten dat onmogelijk. Hier is het woord ook in volle beteekenis waar: »die bemint, verbergt niets”. Had de Zoon den Vader lief, en deed deze niets buiten Hem, ook de Vader was in gelijke verhouding. Hij beminde den Zoon en toonde Hem alles wat Hg deed, niet als een leermeester den leerling, maar in hoogeren zin. Als Zoon is Christus de gezondene, de gehoorzame, die niets van zichzelven doet, als zelf God doet Hg alles en hetzelfde en op dezelfde wijze als de Vader en heeft met Hem hetzelfde recht en dezelfde eer.
Hoe is het mogelijk dat men den Christus kan eeren en Zijne godheid loochenen ? »Zie’’, zegt Augustinus, met het oog op vs. 16: »De Joden begrijpen wat de Arianen niet begrijpen. De Arianen toch zeggen dat de Zoon niet gelijk aan de» Vader is en dientengevolge beukt ketterij de Kerk. Zij, de blinden zelve, die moordenaars van Christus zelve hebben toch de woorden van Christus begrepen.”
Een groote zaak was in Bethesda’s zalen aanschouwd en het levende bewijs van dat wonder had vóór hen gestaan; maar grootere daden dan deze genezing zou de Vader door Hem en Hij door den Vader doen. Grootere dingen zouden Hem worden getoond. Aan Mozes werd op den berg het voorbeeld des tabernakels getoond, opdat hij het alzoo maken zou (Exod. 26 : 40). In hoogeren zin wordt alles wat er geschiedt den Christus getoond en Hij verricht het. Hoe klein is ons begrip en hoe arm menschelijke taal om uit te drukken dat, waarvan voor het geloofsoog iets schemert. Die eenheid is hier uitgedrukt naar onze zwakheid, ons te klein verstand voor dat hooge en verhevene, maar toch is genoeg gelegd om tot aanbidding te nopen. Toch wordt in de gemeenschap van Christus dat ook eenigermate het detl der Zijnen. Bij de wereld en naar het vleesch is er eene mogelijkheid om te handelen losgemaakt van God, maar wonder zalig is hij, die door genade het privilegie bezit niets buiten God te kunnen doen, maar ook alles te moeten doen wat God van Hem wil. Daartoe dringt hem de levensgemeenschap met zijnen God. Dat was het heerlijk voorrecht van Christus’ discipelen, dat zij niet konden nalaten te spreken van hetgeen zij gezien en gehoord hadden (Hand. 4 : 20), van een Paulus, wien de nood was opgelegd (l Cor. 9 : 16), van een Johannes, die verkondigde, wat zijne handen getast hadden van het Woord des levens (l Joh. 1:1). Och! ware dat leven in en door God ons bestendig deel!
Aan de profetie verbindt de Heere een »opdat gij u verwondert”. Allerdroevigst woord ! Droevig om hetgeen hier wordt gemist. Hoe geheel anders luidt Joh. 20 : 31: »deze zijn geschreven , opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij, geloovende, het leven hebt in Zijnen naam”. Voor die Joden was het niet: »opdat gij gelooft”, maar alleen: opdat gij u verwondert”. Tot niets hooger zou het hen leiden dan tot verbazing en tot welk eene verbazing ! Mijn lezer! indien gij u alleen verwondert over hetgeen gij van Christus hoort en leest, u verwondert over Zijne daden aan de Zijnen en aan Zijne gemeente, dan is er bij u een ontzettend gemis.
Welke waren n u die grootere dingen? Krankheden zijn slechts voorboden des doods. Voor krankheden weet nog de mensch niet zelden medicijn, maar welke raad rest nog voor een doode ? Wie der menschenkinderen kan ook maar eenigszins verklaren of zich denken wat leven is? Meer dan een kranke te genezen is een doode in het leven te roepen. Te Bethesda was een gered van het natuurlijk gevolg zijner zondige daden, maar de zonde in hare eeuwige gevolgen, den eeuwigen dood weg te nemen was iets grooters, en dat was het, waartoe Christus gekomen was en waartoe Hij in den laatsten der dagen komen zou. De wandelende lijken tot levende kinderen Gods te maken, en de lijken uit de graven te doen uitgaan zou hooger macht en goddelijke majesteit openbaren. Dat zou nog zichtbaarder bewijzen dat de Zoon met den Vader één was in wezen en in handelen, "want gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maakt, alzoo maakt ook de Zoon levend.” In deze woorden wordt de geheele levenwekkende kracht des Heeren uitgesproken, welke daarna als tweeledig wordt uiteengezet, beide door een »Voorwaar, voorwaar zeg Ik u” ingeleid (vs. 24 en vs. 25—29), en waarmede de godheid van Christus duidelijk uitgesproken is.
Een profeet (Hozea 6 : 2) had voorzegd aan Israel: »Hij zal ons levend maken na twee dagen; op den derden dag zal Hij ons doen verrijzen en wij zullen voor Zijn aangezicht leven.” Is dat misschien het woord, dat Hem voor den geest stond als hij tegenover der Joden vijandschap van Zijne wonderen sprak? Dacht Hij, dien zoo gedurig voor oogen stond wat Hij Iijden zou en waartoe hij lijden moest, aan de verwondering in Jeruzalem als de wacht boodschappen zou dat de gekruisigde leefde ? Wellicht hieraan maar aan veel meer. De gedachte ging van Golgotha tot den jongsten dag. In het »gij zult den dood sterven” aan Adam bedreigd, ligt een drievoudig sterven vereenigd. In krankheid ziet Jes. 38: 9 v, in het diep verval van zijn volk Ezechiel 37, in groote ellende Ps. 86 : 10 dood en graf. Maar ook wordt de Heere erkend als de Machtige over den dood als tot Israel wordt gezegd (Deut. 30; 20) Het is uw leven.” Tot Hem zingt de Psalmist (36: 10): »Bij u is de fontein des levens”, en hij juicht in de zalige hope (16: 11): "Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden in Uwe rechterhand eeuwiglijk.”
Is het de Vader, die gezegd heeft (Ezech. 16: 6) »Als Ik u voorbijging, zoo zag Ik u, vertreden zijnde in Uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: leef; ja Ik zeide tot u in uw bloed: leef!” zoo wat de Vader doet, doet de Zoon desgelijks. Hoort, slechts hoe de geheele kerk met Paulus (Gal. 2: 20) getuigt: »Ik ben met Christus gekruist, en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mg overgegeven heeft.” Die den vloek der zonde wegnam, vernietigde ook de bezolding der zonde. De mond der waarheid verzekerde het: »die in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid” (Joh. 11 : 2ö) en de gemeente zegt dankend haar Amen op het; »lk»leef en gij zult leven” (Joh. 14: 19). Hij had de zijnen zoo lief, dat Hij geen hemel wilde zonder Zijn volk, maar daar woningen voor de Zijnen eischte volgens Zijn zoo duur verkregen recht (Joh. 17 : 22, 24), en al wie hope op Hem heeft, voegt bij den zegezang: «Dood waar is uw prikkel ?” ten spijt des duivels het triomfgeroep: »Hel! waar is uw overwinning” (1 Kor. 15 : 55). God lof! Onze Koning heeft de sleutels der hel en des doods: (Openb. 1: 19).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's

Het Evangelie van Johannes (XLI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1895

De Wekker | 4 Pagina's